201706192/1/A2.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2017 in zaak nr. 17/737 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2016 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 29 december 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.J. Dennekamp, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is slachtoffer van een mishandeling en een diefstal dan wel verduistering van de inventaris van zijn pizzeria. Voor de mishandeling is een strafrechtelijke veroordeling uitgesproken. Vervolgens is in een civiele procedure aan [appellant] een schadevergoeding toegekend voor de door hem als gevolg van de mishandeling geleden schade. Voor de diefstal dan wel verduistering heeft [appellant] een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: de artikel 12-procedure) gevoerd, waarna het Openbaar Ministerie alsnog tot vervolging is overgegaan. [appellant] heeft voor ieder van deze procedures een toevoeging voor rechtsbijstand ontvangen.
In het strafproces over de diefstal dan wel verduistering van de inventaris van de pizzeria heeft [appellant] een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij ingediend. Hiervoor heeft zijn gemachtigde op 16 augustus 2016 een toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellant] aangevraagd.
De raad heeft aan de afwijzing van die aanvraag ten grondslag gelegd dat het om een probleem gaat waar geen advocaat voor nodig is. Uit de verstrekte informatie blijkt niet dat het Bureau Slachtofferhulp [appellant] niet zou kunnen bijstaan bij het invullen van formulieren waarmee het verzoek om schadevergoeding aan het Openbaar Ministerie kenbaar kan worden gemaakt. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade die juridisch of feitelijk complex is vast te stellen.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat een advocaat noodzakelijk is in deze. Dat de gemachtigde in de artikel 12-procedure is opgetreden en de details van de (straf)zaak kent, maakt niet dat Bureau Slachtofferhulp [appellant] niet zou kunnen bijstaan bij het invullen van de formulieren in het kader van de vordering van de door hem geleden schade als gevolg van de diefstal van de inventaris van de pizzeria. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de afwijzing in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en artikel 18 van de Grondwet.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat bij het indienen van de vordering een advocaat nodig is.
Hij voert daartoe aan dat de vordering die is ingediend zeer complex is. Een deel van de schadeposten is reeds in een eerdere strafzaak over de aan de diefstal voorafgegane mishandeling gevorderd en in die zaak is een deskundigenbericht gevraagd. De in die zaak gevorderde schadeposten moeten worden onderscheiden van de in deze zaak gevorderde schade. Daarbij zijn de schadeposten niet eenvoudig uit de talrijke dossiers te destilleren. Dat de zaak complex is blijkt eveneens uit het feit dat een artikel 12-procedure is gevoerd. Voorts volgt uit een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland dat het materiële belang aanzienlijk is, te weten € 10.000,00.
[appellant] voert verder aan dat van hem niet kan worden gevergd dat hij zich tot het Bureau Slachtofferhulp wendt. Hij is gedurende vijf jaren in verschillende procedures steeds bijgestaan door dezelfde gemachtigde. Voorts overziet hij zijn zaak beperkt. Dit blijkt uit het feit dat hij in augustus 2016 opgenomen is geweest op de afdeling psychiatrie van het Sint Antonius Ziekenhuis.
3.1. Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb luidt:
"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet."
De raad voert bij de toepassing van de Wrb beleid, onder meer neergelegd in de Werkinstructie ‘Z110 vordering benadeelde partij in strafproces’ (hierna: de Werkinstructie). Hierin staat het volgende vermeld:
"In eerste instantie is het Bureau Slachtofferhulp de aangewezen voorziening om de rechtzoekende als benadeelde partij bij te staan.
Je kunt een toevoeging verstrekken als het om een complexe vordering/schade gaat of het Bureau Slachtofferhulp geen hulp kan verlenen.
Materieel belang
Is geen sprake van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf dan vindt toetsing van het materieel belang plaats.
Is enkel sprake van een eenvoudig vast te stellen materiële schade, zoals bijvoorbeeld schade aan kleding of niet omvangrijke schade aan goederen, dan wordt rechtzoekende zelfredzaam geacht. Je wijst de aanvraag af met tekstcode 130.
Je kunt bij hoge uitzondering een toevoeging verstrekken als sprake is van een juridisch of feitelijk complex vast te stellen schade. Bijvoorbeeld een voeging in een omvangrijke fraudezaak met omvangrijke materiële gevolgen.
Advocaat moet in de toevoegingsaanvraag wel een gemotiveerd beroep doen op deze uitzondering en de complicaties toelichten."
3.2. De procedure waarvoor een toevoeging is aangevraagd heeft uitsluitend betrekking op de vaststelling van de hoogte van de door [appellant] als gevolg van de diefstal dan wel verduistering van de inventaris van zijn pizzeria geleden schade. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarvoor geen rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk is. De inventaris is afkomstig van de eigen onderneming van [appellant]. Niet valt in te zien dat [appellant] niet met bijstand van het Bureau Slachtofferhulp in staat zou kunnen zijn de waarde van de inventaris van zijn eigen onderneming te bepalen. Dat er door de slechte boekhouding van de onderneming problemen waren bij de vaststelling van de hoogte van de schade, zoals ter zitting is betoogd, maakt niet dat de schade juridisch complex is vast te stellen. Ook anderszins is niet gebleken dat de schade juridisch of feitelijk complex is.
3.3. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Daalder w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
809.