ECLI:NL:RVS:2018:830

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
201706134/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag herziening door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 26 juni 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 22 augustus 2016 het voorschot huurtoeslag voor 2016 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit werd genomen omdat het gezamenlijk toetsingsinkomen van [appellant] in 2014 te hoog was en de rekenhuur van de woning in 2016 de maximale huurgrens overschreed. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop [appellant] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 14 februari 2018 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. P. Le Heux en de Belastingdienst/Toeslagen door mr. drs. J.H.E. van der Meer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de rekenhuur onder de maximale huurgrens viel. Ook werd vastgesteld dat er geen recht op huurtoeslag was voor de maanden januari tot en met november 2016. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201706134/1/A2.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2017 in zaak nr. 16/5608 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] voor 2016 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 31 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 26 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Le Heux, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] woont samen met zijn gezin op het adres [locatie] te Assendelft. Voor de huur van deze woning ontving hij onder andere in 2014, 2015 en 2016 voorschotten huurtoeslag.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag over 2014 definitief vastgesteld op nihil, omdat het gezamenlijk toetsingsinkomen in dat jaar te hoog was om voor huurtoeslag in aanmerking te komen.
De dienst heeft de huurtoeslag over 2015 eveneens definitief vastgesteld op nihil, omdat de rekenhuur van de woning in dat jaar hoger was dan de maximale huurgrens.
De dienst heeft het voorschot huurtoeslag voor 2016 vastgesteld op nihil en de reeds ontvangen voorschotten teruggevorderd, omdat de rekenhuur van de woning in 2016 van € 736,13 hoger is dan de maximale huurgrens van € 710,68. De dienst heeft zijn besluit in bezwaar gehandhaafd.
2.    [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rekenhuur van de woning onder de maximale huurgrens valt. Door een fout van de woningbouwvereniging was de huur enige tijd te hoog vastgesteld, maar dit is inmiddels gecorrigeerd. De Belastingdienst/Toeslagen had deze vergissing in zijn besluitvorming moeten betrekken en de toeslag moeten toekennen. Subsidiair betoogt [appellant] dat sprake is van een verworven recht.
Verder stelt [appellant] dat, mocht hij door voornoemde fout en het feit dat het gezamenlijk toetsingsinkomen in 2014 eenmalig te hoog was geen huurtoeslag ontvangen, hij door een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden onevenredig wordt benadeeld.
2.1.    De wettelijke bepalingen die op dit geschil van toepassing zijn, zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2.    Ter zitting heeft [appellant] opgemerkt dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de maand december 2016 een voorschot huurtoeslag heeft toegekend, zodat het geschil in hoger beroep zich beperkt tot de maanden januari tot en met november 2016.
2.3.    [appellant] heeft zijn stelling, dat de verhuurder de hoogte van de huur ten onrechte te hoog had vastgesteld en dat de rekenhuur van zijn woning in de periode in geding onder de maximale huurgrens van € 710,68 lag, niet met bewijsstukken onderbouwd. Reeds daarom kan zijn betoog, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de Belastingdienst/Toeslagen, niet leiden tot het gewenste resultaat. De door [appellant] in beroep overgelegde brief van de verhuurder, waaruit blijkt dat de huur per 1 juli 2017 onder de maximale huurgrens valt, kan hem niet baten, nu de inhoud daarvan niet ziet op de periode in geding.
2.4.    Voor een geslaagd beroep op de uitzondering zoals vervat in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), is vereist dat over de maand die onmiddellijk voorafging aan de maand waarin de maximale huurgrens werd overschreden een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning. Nu [appellant] in de maand onmiddellijk voorafgaand aan de overschrijding geen recht had op huurtoeslag, komt hem reeds daarom geen geslaagd beroep toe op de uitzondering.
2.5.    Het betoog van [appellant], dat hij door een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden onevenredig wordt benadeeld, kan niet leiden tot het door hem beoogde doel nu de Wht geen ruimte biedt voor een belangenafweging.
2.6.    Gelet op het voorgaande heeft [appellant] over de maanden januari tot en met november 2016 geen recht op huurtoeslag. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
97-834. BIJLAGE
De bepalingen uit de Wet op de huurtoeslag luiden:
Artikel 1, aanhef en onder e
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning;"
Artikel 5, eerste lid
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte daarover gestelde regels, vermeerderd met:
a. een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten, en
b. in geval van huur van een woonwagen zonder eigen aandrijving het bedrag dat verschuldigd is voor de huur van de standplaats."
Artikel 13
"1. Geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur:
a. hoger is dan € 710,68 per maand als:
1º. de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of
2º. de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is, en een handicap heeft
[…]
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
[…]
c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
[…]."