ECLI:NL:RVS:2018:806
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 maart 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 16 januari 2018 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag had op 13 februari 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat er binnen zes weken een nieuw besluit moest worden genomen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek geen andere strekking had dan te bepalen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. Gezien de argumenten in het hogerberoepschrift was het niet uitgesloten dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand zou blijven. Er waren geen bijzondere belangen die noodzaakten tot het opvolgen van de uitspraak van de rechtbank voordat er op het hoger beroep was beslist. Daarom werd het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen.
De voorzieningenrechter besloot dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Deze beslissing werd genomen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.