201701251/1/R2.
Datum uitspraak: 7 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Achtmaal, gemeente Zundert,
appellant,
en
de raad van de gemeente Zundert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Biezen te Achtmaal" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Roelands en ing. M. Provoost, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan maakt vijf nieuw te bouwen woningen mogelijk op een locatie aan de noord- en zuidzijde van de doodlopende straat de Biezen, een zijstraat van de Griendweg, in Achtmaal. De locatie sluit aan de zuidzijde aan op de straat Aartsberg en aan de zuidoostzijde op bestaande woningen aan de Griendweg. Het plangebied ontsluit, via de Biezen, op de Griendweg en op de Aartsberg.
[appellant] woont aan de [locatie] en de tuin van zijn woning grenst direct aan het plangebied. Hij vreest onder meer voor een verdere aantasting van zijn woongenot. Na realisatie van de voorziene woningen zal zijn woning grotendeels door woonbebouwing worden ingesloten, terwijl hij door uitlatingen in het verleden het vertrouwen stelt te hebben gekregen dat de gronden in het plangebied nooit zouden worden bebouwd.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroepsgronden
3. [appellant] betoogt dat hij op grond van hetgeen in het verleden in gemeentelijke plannen en gemeentelijk en provinciaal beleid was opgenomen, erop mocht vertrouwen dat de gronden in het plangebied nooit bebouwd zouden worden. Zo stelt hij dat er in een uit 2008 daterend dorpsplan was opgenomen dat eerst andere woonlocaties zouden worden bebouwd, alvorens de Biezen als nieuwbouwlocatie aan te wijzen.
3.1. De raad stelt dat geen sprake is van strijd met provinciaal en gemeentelijk beleid, zoals de gemeentelijke "Woonvisie 1.0" van maart 2016. Dit beleid geeft juist aan dat het plangebied geschikt is als woningbouwlocatie. Het "Dorpsontwikkelingsplan Achtmaal" is op zichzelf geen gemeentelijk beleid, maar een plan dat is ontwikkeld naar aanleiding van gesprekken met bewoners van Achtmaal. Het bevat een praktische agenda voor Achtmaal en heeft betrekking op allerlei verschillende beleidsterreinen. Het plan uit 2008 is als input gebruikt voor de, ten tijde van belang voorbereide, gemeentelijke woonvisie. Overigens stelt de raad dat ook in het dorpsontwikkelingsplan is opgenomen dat het plangebied tot woongebied getransformeerd kan worden.
3.2. De Afdeling stelt vast dat het vorige en voorgaande bestemmingsplannen betreffende de gronden in het plangebied, niet voorzien in woonbebouwing ter plaatse. Dit betekent echter niet dat daaraan het vertrouwen kan worden ontleend dat op deze gronden nooit (woon)bebouwing mogelijk zal worden gemaakt. Aan een geldend bestemmingsplan kunnen immers in het algemeen geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Ook aan gemeentelijk en provinciaal beleid heeft [appellant] niet bedoeld vertrouwen kunnen ontlenen. Daargelaten dat ook beleid in het algemeen naar aanleiding van gewijzigde planologische inzichten kan worden veranderd, is niet aannemelijk gemaakt dat het beleid dat ziet op dit plangebied (woon)bebouwing ter plaatse in de weg stond of staat. Het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in de "Woonvisie 1.0" laat woonbebouwing ter plaatse juist expliciet toe. Dit laatste geldt, daargelaten dat dit geen gemeentelijk beleid is, eveneens voor het dorpsontwikkelingsplan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad het plan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
4. [appellant] stelt dat het plan in strijd is met de provinciale verordening. Hij wijst daartoe op de vooroverlegreactie van het college van gedeputeerde staten over de zorgplicht in het algemeen. Aan deze zorgplicht is voorts niet voldaan voor zover het specifiek de bodemkwaliteit betreft. Hij vindt voorts dat het verrichte bodemonderzoek onvoldoende is en nader onderzoek had moeten worden verricht. Hij wijst er daartoe op dat niet in het onderzoek is meegenomen dat het plangebied in 2003-2004 en 2009, toen in de dorpskern de riolering werd vervangen, is gebruikt als opslagplaats voor grond. Gelet hierop vreest [appellant] voor verspreiding van de in het plangebied aanwezige bodemverontreiniging naar zijn gronden.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met de provinciale verordening. Daartoe wijst hij er op dat de plantoelichting naar aanleiding van de vooroverlegreactie van het college van gedeputeerde staten is aangevuld en het college geen beroep heeft ingesteld tegen het vastgestelde plan.
4.2. In de Verordening Ruimte 2014, zoals die luidde ten tijde van belang, staat:
"3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
[…]
3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:
a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, […]"
4.3. De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 4.2 van de plantoelichting het provinciaal beleid en de verordening, waaronder de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit, in het algemeen worden besproken. [appellant] heeft niet nader onderbouwd waarom dit deel van de plantoelichting in strijd zou zijn met de provinciale verordening. De enkele verwijzing naar de vooroverlegreactie van het college van gedeputeerde staten is daartoe onvoldoende, nu onweersproken is dat de plantoelichting naar aanleiding daarvan op dit punt is aangevuld met een nadere motivering. Het plan is daarna vastgesteld met deze gewijzigde plantoelichting.
Wat betreft de bodemkwaliteit specifiek, blijkt uit de plantoelichting dat ten behoeve van het bestemmingsplan op en in de gronden binnen het plangebied door Wematech Bodem Adviseurs B.V. een verkennend bodemonderzoek is verricht. Voor dit onderzoek zijn grondboringen uitgevoerd, zijn grondwatermonsters genomen, is onderzocht of er asbest aanwezig is en is laboratoriumonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Verkennend (water)bodemonderzoek en asbestonderzoek Biezen ong. Achtmaal", van 21 juni 2016 (hierna: het bodemrapport) en samengevat weergegeven in de plantoelichting. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de realisering van de voorgenomen bouwplannen. Op basis van de resultaten zijn er weliswaar verhoogde gehaltes zware metalen in het grondwater aangetroffen, maar dit betreft, zo blijkt uit gemeentelijke en provinciale onderzoeksgegevens, regionaal verhoogde achtergrondconcentraties die niet aan een duidelijke bron in of buiten het plangebied verbonden zijn. Van verontreiniging van bodem of grondwater in het plangebied die tot gevolg heeft dat de gronden niet voor woonbebouwing kunnen worden gebruikt, is uit het onderzoek niet gebleken.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de plantoelichting wat betreft de zorgplicht in het algemeen en de bodemkwaliteit in het bijzonder, in strijd is met de verordening.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bodemrapport niet zonder nader onderzoek aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. [appellant] heeft namelijk gesteld noch aannemelijk gemaakt dat sprake is van onjuistheden of kennisleemten in het bodemrapport. De stelling dat te snel wordt aangenomen dat sprake is van een regionale verontreiniging, is daartoe onvoldoende. De aanname dat sprake is van een regionaal aanwezige verontreiniging is in het rapport immers deugdelijk onderbouwd en door [appellant] niet inhoudelijk bestreden. Voor zover [appellant] wijst op het gebruik van het plangebied als opslaglocatie, stelt de Afdeling vast dat het onderzoek is verricht ruim nadat dit gebruik heeft plaatsgevonden en dat bemonstering van de bodem en het grondwater heeft plaatsgevonden. Eventuele effecten van bedoeld gebruik maken deel uit van de meetgegevens. Het onderzoek heeft geleid tot meetgegevens waarop de in het rapport getrokken conclusies zijn gebaseerd. Dat in de omschrijving van de historie van de gronden bedoeld gebruik niet expliciet is genoemd, maakt niet dat de conclusies in het rapport onjuist of onvolledig zijn. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad meer onderzoek had moeten (laten) doen naar het bodemgebruik in het plangebied.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid. Hij betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de in het plangebied aanwezige natuurwaarden, en dan met name wat betreft de vleermuizen.
5.1. De Afdeling stelt vast dat ten behoeve van het plan een ecologisch onderzoek is verricht waarvan de resultaten zijn neergelegd in de "Ecologische quickscan Achtmaal Biezen", opgesteld op 12 oktober 2016 door Buro Maerlant (hierna: de quickscan). In deze quickscan is de flora en fauna in en rondom het plangebied bezien, waaronder de aanwezigheid van vleermuizen. In de quickscan staat dat in de omgeving van het plangebied een vrij groot aantal soorten vleermuizen is aangetroffen. De groenstrook in het plangebied en bomen ten zuidwesten van het plangebied zijn geschikt als vliegroute en als foerageergebied voor vleermuizen. De te bebouwen gronden zijn daarvoor niet geschikt. Geconcludeerd wordt dat effecten op vleermuizen kunnen worden uitgesloten, doordat de groenstrook in het plangebied wordt behouden en omringende tuinen met bomen niet in het plan zijn betrokken.
[appellant] heeft deze quickscan en de daarin neergelegde conclusie ten aanzien van vleermuizen, niet inhoudelijk betwist. Evenmin heeft [appellant] anderszins onderbouwd waarom de raad aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te laten verrichten naar vleermuizen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze quickscan niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. De Afdeling volgt de enkele stelling van [appellant] dat omdat het onderzoek onvoldoende is, niet aan de structuurvisie "Achtmaal 2025", de Flora- en faunawet en/of de Wet natuurbescherming is voldaan, dan ook niet.
Het betoog faalt.
6. Van Ooijen betoogt verder dat de in het plan voorziene woningen niet passend zijn in de omgeving vanwege de toegestane bouw- en goothoogte.
6.1. De Afdeling stelt vast dat het plan voor de voorziene woningen een maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 9 m toestaat. Het plan maakt het niet mogelijk om van deze maxima af te wijken om hogere woonbebouwing toe te staan.
De raad heeft, onweersproken, gesteld dat deze hoogtes gebruikelijk zijn in de gemeente Zundert en dat voor een groot deel van de om het plangebied gelegen woningen vergelijkbare goot- en bouwhoogtes gelden, namelijk een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 m en 9 m. Gelet hierop heeft de raad de in het plan toegestane goot- en bouwhoogte in redelijkheid passend kunnen achten. In de omstandigheid dat een aantal woningen aan de Griendweg feitelijk lagere goot- en bouwhoogtes hebben, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om tot een ander oordeel te komen.
Het betoog faalt.
7. Voorts vreest [appellant] voor een aantasting van zijn woongenot door een verlies aan privacy, verlies van vrij uitzicht, schaduwwerking en een afname van zonlicht op zijn gronden. Daardoor treedt waardedaling van zijn woning op, aldus [appellant]. Deze belangen zijn onvoldoende meegewogen.
7.1. De raad stelt dat hij bij de keuze voor een stedenbouwkundige opzet en het type woningen juist zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met de privacy van [appellant]. Voorts stelt hij dat geen recht bestaat op vrij uitzicht en dat de omstandigheid dat het vrije uitzicht van [appellant] al door eerdere ontwikkelingen in zijn omgeving is afgenomen, geen ruimtelijke afweging betreft voor de ontwikkeling van het plangebied.
7.2. De Afdeling stelt vast dat na realisatie van de voorziene woningen de omgeving van [appellant] zal veranderen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling echter geen grond voor de verwachting dat de gestelde aantasting en waardevermindering, zodanig zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Daartoe is onder meer van belang dat, zoals de raad stelt, geen recht bestaat op vrij uitzicht en bij de keuze welke woningen waar binnen het plangebied toe te staan rekening gehouden is met de belangen van [appellant].
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018
458-858.