ECLI:NL:RVS:2018:780

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
201707009/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verkeersbesluit tot instellen van een parkeerverbod op Sportpark IJburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging Vrienden van het Diemerpark/Hou Diemerpark Groen tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder een verkeersbesluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam bevestigd, dat een parkeerverbod instelt op het parkeerterrein van Sportpark IJburg. Dit parkeerverbod geldt dagelijks van 00.00 uur tot 07.00 uur en is bedoeld om te voorkomen dat er 's nachts geparkeerd wordt. De vereniging is van mening dat het besluit niet in overeenstemming is met de handhaving van het parkeerverbod en dat de rechtbank niet voldoende heeft geoordeeld over de argumenten die zij naar voren heeft gebracht.

De Raad van State heeft de zaak op 26 februari 2018 behandeld. De vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over de handhaving van het parkeerverbod en dat het algemeen bestuur niet voldoende heeft onderbouwd waarom het parkeerverbod noodzakelijk is. De rechtbank had geoordeeld dat het algemeen bestuur de belangen zorgvuldig heeft afgewogen en dat het besluit om het parkeerverbod in te stellen niet onredelijk is. De Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het besluit van 8 maart 2016 een aanvulling is op eerdere besluiten en dat de betrokken belangen op een redelijke manier zijn afgewogen. De Raad van State concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201707009/1/A2.
Datum uitspraak: 7 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vereniging Vrienden van het Diemerpark/Hou Diemerpark Groen (hierna: de vereniging), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2017 in zaak nr. 16/5004 in het geding tussen:
de vereniging,
Vogelwerkgroep Amsterdam, gevestigd te Amsterdam,
Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Afdeling Amsterdam, gevestigd te Amsterdam
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2016 heeft het algemeen bestuur een verkeersbesluit genomen tot het instellen van een parkeerverbod, dagelijks tussen 00.00 uur en 07.00 uur, op het parkeerterrein Sportpark IJburg, inclusief de daarop aanwezige algemene gehandicaptenparkeerplaats.
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft het algemeen bestuur het daartegen gemaakte bezwaar, voor zover het is gemaakt namens de Vogelwerkgroep Amsterdam en de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Afdeling Amsterdam, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover bezwaar is gemaakt door de vereniging, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2017 heeft de rechtbank het door de vereniging, de Vogelwerkgroep Amsterdam en de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Afdeling Amsterdam daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vereniging heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2018, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Visser-Homoet en B. Hartgers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Sinds 30 juni 2010 is het Sportpark IJburg, gelegen aan het Dick Hilleniuspad in het Diemerpark, in gebruik bij diverse sportverenigingen. In het bestemmingsplan "IJburg 1e fase" is de aanleg van een parkeervoorziening met maximaal 42 parkeerplaatsen bij het Sportpark IJburg mogelijk gemaakt. Bij het verkeersbesluit van 23 november 2015 is de parkeervoorziening aangewezen als parkeergelegenheid en zijn verschillende verkeersmaatregelen ter regulering van het parkeren en de ontsluitingsroute van het parkeerterrein genomen. In de overwegingen van dit besluit staat onder meer dat de parkeervoorziening alleen voor het gemotoriseerd verkeer wordt opengesteld op wedstrijdmomenten (op zaterdag, op zondag en op overige dagen in de avonduren alleen tijdens wedstrijden). Een verzinkbare paal in de Oeverzeggestraat bevordert op fysieke wijze dat de parkeervoorziening alleen bereikbaar is voor het gemotoriseerd verkeer tijdens de perioden van openstelling. Het gemotoriseerd verkeer dat noodzakelijkerwijs ook buiten de perioden van openstelling van de parkeervoorziening het sportpark moet kunnen bereiken, bijvoorbeeld voor bevoorrading en voor het uitvoeren van beheertaken, moet daartoe over een ontheffing beschikken.
2.    Het algemeen bestuur heeft aan het besluit van 8 maart 2016, gehandhaafd bij het besluit van 28 juni 2016, ten grondslag gelegd dat de parkeervoorziening alleen voor het gemotoriseerd verkeer wordt opengesteld wanneer wedstrijden worden gespeeld op sportpark IJburg, dat die wedstrijden op verschillende dagen en tijden kunnen plaatsvinden, dat er nooit wedstrijden plaatsvinden na 00.00 uur en voor 07.00 uur, zodat de parkeervoorziening in ieder geval gedurende dat tijdvak niet opengesteld zal zijn en dat, om te voorkomen dat op de parkeervoorziening gedurende de nacht auto’s blijven staan, het gewenst is om op de parkeervoorziening voor dat tijdvak een parkeerverbod in te stellen. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de fysieke toegang tot de parkeervoorziening en de mogelijkheid om te parkeren. De fysieke toegang tot de parkeervoorziening wordt geregeld met een verzinkbare paal waardoor de parkeervoorziening feitelijk alleen toegankelijk is op het moment dat er wedstrijden worden gespeeld. Met dit verkeersbesluit wordt los van wanneer verkeer op de parkeervoorziening wordt toegelaten geregeld dat er ’s nachts niet wordt geparkeerd. Dit besluit is een aanvulling op het verkeersbesluit van 23 november 2015 waarin is geregeld dat de parkeervoorziening alleen opengesteld wordt voor bezoekende sportteams wanneer op het sportpark wedstrijden worden gespeeld.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat in beroep alleen het verkeersbesluit van 8 maart 2016 ter beoordeling voorligt. Het algemeen bestuur heeft de bij het verkeersbesluit betrokken belangen zorgvuldig afgewogen en heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot het nachtelijk parkeerverbod. Met het nachtelijk parkeerverbod als aanvulling op de regulering van de openstelling van het parkeerterrein met de verzinkbare paal en de mogelijkheid tot ontheffing voor gemotoriseerd verkeer dat noodzakelijkerwijs het sportpark ook buiten de perioden van openstelling van de parkeervoorziening moet kunnen bereiken is het algemeen bestuur voldoende tegemoet gekomen aan het belang van de vereniging dat zo min mogelijk autoverkeer in het Diemerpark wordt toegelaten. Dat wellicht een ruimer parkeerverbod ingesteld had kunnen worden maakt niet dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het algemeen bestuur niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Anders dan de vereniging wenst kan met een verkeersbesluit niet inzichtelijk worden gemaakt wanneer er wedstrijden worden gespeeld en wanneer het parkeerterrein is geopend. De rechtbank overweegt tot slot dat de stelling van de vereniging dat niet handhavend wordt opgetreden tegen overtreding van het nachtelijk parkeerverbod in deze zaak niet ter beoordeling voorligt.
Hoger beroep
4.    De vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over haar betoog dat om handhaving mogelijk te maken tegen het parkeren op het parkeerterrein terwijl geen wedstrijden worden gespeeld het tijdvak van het parkeerverbod gelijk moet zijn aan het tijdvak waarin het parkeerterrein niet toegankelijk is.
De vereniging betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwogen dat het aan het algemeen bestuur is om te bepalen wanneer een parkeerverbod geldt, niet heeft onderkend dat feitelijk de sportbonden via hun wedstrijdschema’s bepalen wanneer de parkeervoorziening is opengesteld.
De vereniging betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over haar betoog dat het algemeen bestuur in de overwegingen van het besluit van 8 maart 2016 de mogelijke openingstijden van de parkeervoorziening heeft uitgebreid ten opzichte van de overwegingen van het besluit van 23 november 2015 zonder dat daar een besluit aan ten grondslag ligt.
De vereniging betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over haar betoog dat het algemeen bestuur ten onrechte geen verkeersbesluit heeft genomen over de momenten waarop de verzinkbare paal in de Oeverzeggestraat omhoog dan wel omlaag is. De regeling van de verzinkbare paal en de rotatieborden zijn essentiële voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het besluit van 8 maart 2016. De categorieën weggebruikers die gebruik kunnen maken van het weggedeelte tussen de Oeverzeggestraat en het parkeerterrein worden bepaald door de stand van de verzinkbare paal. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 dient een maatregel die leidt tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën dat van een weggedeelte gebruik kan maken krachtens een verkeersbesluit te geschieden. Het ontbreken van een besluit over de momenten waarop autoverkeer in het Diemerpark kan voorkomen is in strijd met die bepaling.
4.1.    Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
4.2.    De rechtbank heeft terecht vooropgesteld dat in deze procedure alleen het in bezwaar gehandhaafde besluit van 8 maart 2016 over het nachtelijk parkeerverbod voorligt. Dit besluit is een aanvulling op het besluit van het algemeen bestuur van 23 november 2015 waarin de openstelling van de parkeervoorziening is geregeld. Dat besluit is met de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 15/8426 in rechte komen vast te staan en valt buiten de omvang van dit geding. Hetgeen de vereniging heeft aangevoerd over het parkeren op het parkeerterrein overdag en/of buiten wedstrijdmomenten en de handhaving hiervan dient gelet hierop in deze procedure buiten beschouwing te worden gelaten. Het probleem dat de vereniging ervaart met de onzekerheid over de momenten waarop de paal in de Oeverzeggestraat verzonken is kan in deze procedure over het nachtelijk parkeerverbod evenmin aan de orde komen.
Het algemeen bestuur heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het nachtelijk parkeerverbod niet is bedoeld als dekkend regime maar dat hiermee, los van wanneer verkeer op het parkeerterrein wordt toegelaten, wordt geregeld dat daar ’s nachts in ieder geval niet wordt geparkeerd. Dat uit de overwegingen van het besluit van 8 maart 2016 zou kunnen worden afgeleid dat het parkeerterrein ook doordeweeks overdag zou kunnen worden opengesteld, betekent niet dat het besluit van 8 maart 2016 een uitbreiding oplevert van het besluit van 23 november 2015. Het besluit van 8 maart 2016 heeft immers geen betrekking op de openstelling van het parkeerterrein.
4.3.    De betogen falen.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018
809.