ECLI:NL:RVS:2018:78

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
201708697/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 januari 2018 uitspraak gedaan over het hoger beroep van [appellant] en anderen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 31 oktober 2017 in zaak nr. 17/3052 geoordeeld over een besluit van de burgemeester van Amsterdam, waarbij een gebied was aangewezen waar het verboden is zich met een groepsfiets te bevinden, conform artikel 2.17A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV).

De appellanten hebben hoger beroep ingesteld, maar hebben verzuimd het verschuldigde griffierecht tijdig te betalen. De Raad van State heeft vastgesteld dat de appellanten op 2 november 2017 op de verschuldigdheid van het griffierecht zijn gewezen, maar dat zij het griffierecht niet hebben voldaan. Ondanks herhaalde waarschuwingen, waaronder een aangetekende brief van 6 december 2017, is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken betaald.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de appellanten in verzuim zijn geweest. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 januari 2018. Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na verzending van de uitspraak, met vermelding van de redenen voor het verzet.

Uitspraak

201708697/3/A3.
Datum uitspraak: 11 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017 in zaak nr. 17/3052 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
[appellant] en anderen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 31 oktober 2017.
Overwegingen
1.    Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.    [appellant] en anderen zijn voor het door hen ingestelde hoger beroep griffierecht verschuldigd. Een hoger beroep wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.    [appellant] en anderen zijn bij brief van 2 november 2017 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Nadat is gebleken dat  [appellant] en anderen het griffierecht niet hebben voldaan zijn [appellant] en anderen bij aangetekend verzonden brief van 6 december 2017 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 3 januari 2018, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, [appellant] en anderen ervan moeten uitgaan dat reeds om die reden niet-ontvankelijkverklaring zal volgen en dat hun zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] en anderen in verzuim zijn geweest.
4.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Klingers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2018
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
-     Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
-     In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
-     Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
341-836. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Titel 8.2. Behandeling van het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.2.1. Griffierecht
Artikel 8:41
1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
[…]
4. De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
5. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
6. Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Titel 8.5. Hoger beroep
Artikel 8:108
1. Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.