ECLI:NL:RVS:2018:770

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
201707314/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang bij wegslepen van een voertuig van een gehandicaptenparkeerplaats

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 2 augustus 2017 oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam bevoegd was om bestuursdwang toe te passen door het voertuig van de appellant weg te slepen. Het college had op 29 september 2016 besloten het voertuig, dat geparkeerd stond op een gehandicaptenparkeerplaats, weg te slepen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het voor de appellant duidelijk had moeten zijn dat het parkeervak een gehandicaptenparkeerplaats was, ondanks dat het verkeersbord niet optimaal zichtbaar was geplaatst.

Tijdens de zitting op 26 februari 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De appellant betoogde dat het bord niet goed zichtbaar was en dat de markering op de parkeerplaats vervaagd was, waardoor hij niet had kunnen weten dat hij daar niet mocht parkeren. De rechtbank oordeelde echter dat de markering nog voldoende zichtbaar was en dat de appellant had moeten begrijpen dat het parkeervak voor gehandicapten was bestemd. De rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De kosten voor het wegslepen van het voertuig werden niet vergoed, omdat de appellant niet had onderbouwd waarom deze kosten te hoog zouden zijn. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2018.

Uitspraak

201707314/1/A2.
Datum uitspraak: 7 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2017 in zaak nr. 17/915 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2016 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [..-..-..] (hierna: het voertuig) weg te slepen.
Bij besluit van 30 december 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2018, waar [appellant], vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door M. de Jong, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft het voertuig weggesleept omdat het stond geparkeerd op een parkeerplaats die door verkeersbord E6 met onderbord wordt aangeduid als een gehandicaptenparkeerplaats alleen bestemd voor het voertuig met kenteken [..-..-..] aan de Amstel, ter hoogte van nummer […], in Amsterdam.
2.    Het college heeft zich in het besluit van 30 december 2016, onder verwijzing naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie Wegslepen, op het standpunt gesteld dat het voertuig terecht is weggesleept. Het wegslepen van het voertuig was noodzakelijk in verband met het belang van het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen. Doordat [appellant] zijn voertuig op de gehandicaptenparkeerplaats heeft geparkeerd kon de houder van het voertuig met kenteken [..-..-..] daarvan geen gebruik maken. De gehandicaptenparkeerplaats is conform de regelgeving en voldoende duidelijk met een verkeersbord aan de kop van het parkeervak aangegeven. Van [appellant] mag in redelijkheid worden verwacht dat hij enig nader onderzoek instelt naar de plek waar hij zijn voertuig parkeert. Een eventueel kruis op het wegdek is niet verplicht om aan het parkeerverbod gelding te geven. Dat [appellant] de bebording niet heeft opgemerkt is geen omstandigheid op grond waarvan van handhavend optreden dient te worden afgezien. Er bestaat voorts geen aanleiding om [appellant] de kosten in verband met het toepassen van bestuursdwang geheel of gedeeltelijk terug te betalen.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen door het voertuig van [appellant] weg te slepen. Het was voldoende duidelijk dat het parkeervak waarin het bord E6 stond de aangewezen gehandicaptenparkeerplaats was en het had voor [appellant] dan ook duidelijk moeten zijn dat het voor hem verboden was daar te parkeren. Het college heeft in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om in dit geval van toepassing van bestuursdwang af te zien. Verder heeft [appellant] niet onderbouwd waarom de kosten voor het wegslepen te hoog zijn, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het voldoende duidelijk is dat het parkeervak een gehandicaptenparkeerplaats is. Het bord staat niet in het midden van het vak maar linksachter in de hoek. Indien achteruit wordt ingeparkeerd en rechts wordt uitgestapt wordt het bord niet opgemerkt. Voorts lijkt het vanaf het trottoir gezien dat het verkeersbord betrekking heeft op het naastgelegen parkeervak. Omdat het bord onduidelijk is geplaatst is ondersteunende markering noodzakelijk. Dit is ook zo in het verkeersbesluit over de gehandicaptenparkeerplaats bepaald. Die markering was, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geheel vervaagd en niet zichtbaar na het parkeren. Uit een melding van de vergunninghouder aan de gemeente volgt dat vaker door andere voertuigen op de parkeerplaats werd geparkeerd. Nadat op verzoek van de vergunninghouder de markering door de gemeente is opgefrist zijn er bovendien geen auto’s meer van deze parkeerplek weggesleept. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat de gemeente autodateplaatsen wel goed onderhoudt en duidelijk en consistent inricht.
4.1.    Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994)
Artikel 170 luidt:
"1. Tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met
[…]
c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
[…]"
Artikel 173 luidt:
"1. Bij algemene maatregel van bestuur worden:
a. de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen;
[…]
2. Bij gemeentelijke verordening worden nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval
[…]
c. de aanwijzing van de weggedeelten en wegen, voor de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c."
Artikel 2 van het Besluit wegslepen voertuigen (hierna: het besluit) luidt:
"De soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn:
[…]
e. parkeerplaatsen voor invaliden, aangeduid door bord E6 van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990);
[…]"
Artikel 26 van het RVV 1990 luidt:
"1. Op een gehandicaptenparkeerplaats mag slechts worden geparkeerd:
[…]
c. indien de gehandicaptenparkeerplaats is gereserveerd voor een bepaald voertuig, dat voertuig.
[…]"
Artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2010 luidt:
"Als wegen en weggedeelten, bedoeld in art. 170, eerste lid, onder c, van de wet worden aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voorzover die behoren tot een van de in art. 2 van het besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten."
4.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het voldoende duidelijk is dat het parkeervak een gehandicaptenparkeerplaats is. Uit de plaatsing van het bord E6 had het voor [appellant] duidelijk moeten zijn dat het bord betrekking heeft op dat parkeervak. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de markering weliswaar enigszins vervaagd was maar nog voldoende zichtbaar was zodat het ook om die reden voor [appellant] duidelijk had moeten zijn dat hij daar niet mocht parkeren. Dat in het verkeersbesluit over de gehandicaptenparkeerplaats staat dat ondersteunende markering wordt aangebracht leidt niet tot een ander oordeel, omdat een wit kruis niet een in de Wvw 1994 voorgeschreven wijze van aanduiding van een gehandicaptenparkeerplaats is. Dat vaker voertuigen ten onrechte in dat parkeervak hebben geparkeerd en het na het opfrissen van de markering niet meer is gebeurd betekent, wat daar ook van zij, niet dat het voor [appellant] niet duidelijk had moeten zijn dat het parkeervak een gehandicaptenparkeerplaats is. Dat de borden E9 ter aanduiding van een autodateplaats bij andere parkeervakken in Amsterdam op een andere wijze zijn geplaatst maakt niet dat deze situatie onvoldoende duidelijk was. Gelet op het voorgaande was het college bevoegd om bestuursdwang toe te passen door het voertuig weg te slepen.
4.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om in dit geval van toepassing van bestuursdwang af te zien.
4.4.    Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018
809.