ECLI:NL:RVS:2018:747

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
201608804/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor bouwproject in Swalmen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 oktober 2016, waarin het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuur aan de [locatie] te Swalmen ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Roermond op 23 december 2015. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, maar [appellant] was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 oktober 2017 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting zijn zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd, en is ook [vergunninghouder] gehoord. De Afdeling heeft op 22 november 2017 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij het college opdroeg om binnen zes weken een gebrek in het besluit te herstellen. Het college heeft hierop gereageerd met een gewijzigd besluit op 27 december 2017, maar [appellant] heeft hiertegen geen zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 7 maart 2018 geoordeeld dat het hoger beroep gegrond is. De eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg is vernietigd, en het besluit van het college van 23 december 2015 is vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep tegen het gewijzigde besluit van 27 december 2017 is ongegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant A] en [appellante B].

Uitspraak

201608804/2/A1.
Datum uitspraak: 7 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Swalmen, gemeente Roermond,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 oktober 2016 in zaak nr. 16/499 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een schuur aan de [locatie] te Swalmen.
Bij uitspraak van 12 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, rechtsbijstandverlener te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door P.J.J.M. van Lierop en mr. S. Amorij, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
Bij tussenuitspraak van 22 november 2017 in zaak nr. 201608804/1/A1 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 6.1 het daar omschreven gebrek te herstellen en de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 27 december 2017 heeft het college het besluit van 23 december 2015 gewijzigd.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Bij tussenuitspraak van 22 november 2017 heeft de Afdeling overwogen dat het advies van de Commissie Beeldkwaliteit van de gemeente Roermond (hierna: de Adviescommissie) van 1 mei 2015 een advies betreft over de landschappelijke inpassing van het bouwplan en niet kan worden gezien als een motivering van het stempeladvies van 6 mei 2015 over de welstandsaspecten. Nu [appellant] in zijn zienswijzen gemotiveerd heeft uiteengezet dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, had het college niet mogen volstaan met de enkele verwijzing naar het stempeladvies. Het besluit van 23 december 2015 is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 22 november 2017 heeft het college bij besluit van 27 december 2017 het besluit van 23 december 2015 gewijzigd in stand gelaten door het welstandsadvies van de Adviescommissie van 4 december 2017 daaraan ten grondslag te leggen. Het besluit van 27 december 2017 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
3.    [appellant] heeft naar aanleiding van het besluit van 27 december 2017 geen zienswijze naar voren gebracht. De Afdeling leidt hieruit af dat hij geen bezwaren heeft tegen dit besluit.
4.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen onder 6.1 van de tussenuitspraak is overwogen, het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 december 2015 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 27 december 2017 is, gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, ongegrond.
5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 oktober 2016 in zaak nr. 16/499;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond van 23 december 2015, kenmerk40685-2015;
V.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond van 27 december 2017 ongegrond;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roermond tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Roermond aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 419,00 (zegge: vierhonderdnegentien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018
531.