201703255/1/V1.
Datum uitspraak: 5 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 23 maart 2017 in zaak nr. 16/30390 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 8 december 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De vreemdeling van Turkse nationaliteit beoogt verblijf bij haar echtgenoot (hierna: referent) en drie minderjarige kinderen. Referent bezit de Turkse en Nederlandse nationaliteit. De vreemdeling is eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) verleend, onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]’. De staatssecretaris heeft deze verblijfsvergunning bij besluit van 1 mei 2015 met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de gegevens over de arbeidsovereenkomst van referent in Suwinet niet overeenkwamen met wat de vreemdeling had opgegeven. Daarnaast heeft de staatssecretaris tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 april 2016 in zaak nr. 15/21085 is het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. De staatssecretaris heeft voorliggende aanvraag afgewezen omdat de vreemdeling geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) heeft en omdat zij bij een eerdere aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden en dit tot afwijzing van de eerdere aanvraag zou hebben geleid. Volgens de staatssecretaris is de vreemdeling niet vrijgesteld van het mvv-vereiste onder de standstill-bepaling in artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit nr. 1/80), omdat referent geen werknemer is als bedoeld in Besluit nr. 1/80. Hiertoe heeft de staatssecretaris aangevoerd, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 4 februari 2010, Hava Genc, ECLI:EU:C:2010:57, dat referent thans geen reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Of iemand zijn rechten is verloren ingevolge artikel 6 van Besluit nr. 1/80 is een andere toets dan of iemand werknemer is, aldus de staatssecretaris. Daarnaast heeft de staatssecretaris een nieuw inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd, waaraan hij krachtens artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 een duur van vijf jaar heeft toegekend.
4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld, voor zover thans van belang, dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat referent geen werknemer is, zodat hij het mvv-vereiste en de afwijzingsgrond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen onderbouwing is gegeven van het gestelde arbeidsverleden van referent en hij thans geen inkomsten uit arbeid heeft. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het inreisverbod niet wordt opgeheven, omdat de aanvraag wordt afgewezen.
Grieven 1 en 2
5. Grieven 1 en 2 richten zich tegen het onder 4 weergegeven oordeel van de rechtbank dat referent op basis van zijn gestelde arbeidsverleden en huidige situatie niet als werknemer kan worden aangemerkt. De vreemdeling voert aan dat zij het arbeidsverleden van referent wel heeft onderbouwd.
Zij heeft de staatssecretaris meerdere malen op dit arbeidsverleden gewezen en hij beschikt immers over Suwinet. Volgens de vreemdeling kunnen de afwijzingsgronden haar als gezinslid van een Turkse werknemer niet worden tegengeworpen. Nu haar aanvraag moet worden ingewilligd moet het inreisverbod worden opgeheven, aldus de vreemdeling.
Beoordeling van de grieven
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat referent ten tijde van het besluit van 8 december 2016 niet werkte. Het geschil spitst zich toe op de vraag of referent niettemin als werknemer in de zin van Besluit nr. 1/80 kan worden aangemerkt. Deze vraag is relevant in het kader van de beoordeling van het beroep van de vreemdeling op Besluit nr. 1/80. Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, is namelijk aan één vereiste voldaan om aan Besluit nr. 1/80 rechten te kunnen ontlenen. In het bijzonder zou de vreemdeling dan mogelijk een beroep kunnen doen op artikel 13 van Besluit nr. 1/80, tegen de afwijzingsgronden die de staatssecretaris haar heeft tegengeworpen in het besluit van 8 december 2016.
5.2. In dat besluit heeft de staatssecretaris zijn standpunt gehandhaafd dat referent alleen als werknemer in de zin van Besluit nr. 1/80 telt zolang hij werkt. Hierdoor heeft de staatssecretaris het gestelde arbeidsverleden van referent niet relevant geacht voor de vraag of referent als werknemer moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1165 en ECLI:NL:RVS:2017:1164) moet de uitleg van het begrip 'werknemer' in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80 worden overgenomen voor de uitleg van dit begrip in artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De Afdeling heeft in die uitspraken verder overwogen dat met een 'werknemer' in de zin van artikel 6 van Besluit nr. 1/80 mede wordt gedoeld op een Turkse onderdaan die tijdelijk niet in staat is om arbeid in loondienst te verrichten. Dit betekent dat er meer nodig is om referent niet of niet langer als werknemer in de zin van Besluit nr. 1/80 aan te merken dan het enkele feit dat hij ten tijde van het besluit van 8 december 2016 geen arbeid in loondienst verrichtte. De staatssecretaris heeft met zijn standpunt het arrest Hava Genc dus te beperkt uitgelegd. 5.3. De vreemdeling heeft er steeds op gewezen dat referent als gevolg van een arbeidsongeval op 7 juni 2014 niet langer in staat is om te werken. Ter staving van dit betoog heeft zij een expertiserapport in het kader van een letselschadezaak van het Orthopedisch Expertise Centrum van 15 februari 2017, een arbeidsdeskundig onderzoek van 8 november 2016 en een verzekeringsgeneeskundige rapportage ziektewet van 28 oktober 2016 overgelegd. Uit eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 26 april 2017 volgt dat een Turkse onderdaan die op basis van zijn arbeidsverleden als werknemer kwalificeerde, deze hoedanigheid niet verliest wanneer hij door volledige maar niet blijvende arbeidsongeschiktheid niet langer werkt. De staatssecretaris had dus het arbeidsverleden van referent en de omstandigheden waardoor referent ten tijde van het besluit van 8 december 2016 niet werkte bij zijn standpunt moeten betrekken.
De staatssecretaris had met name moeten bepalen of referent met de door hem in het verleden vervulde tijdvakken van arbeid arbeids- en verblijfsrechten heeft opgebouwd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80 en vervolgens of referent in overeenstemming met het tweede lid tijdelijk niet in staat is arbeid in loondienst te verrichten.
5.4. Volgens voormeld expertiserapport zou alleen zeer zware en zeer langdurige belasting van het rechter bovenbeen beperkt kunnen zijn op basis van de objectiveerbare afwijkingen; alle lichte, gemiddelde en iets boven gemiddelde activiteiten zouden op basis van de objectiveerbare afwijkingen mogelijk moeten zijn. Volgens voormeld arbeidsdeskundig onderzoek kan referent 65% of minder van het maatmanloon verdienen. Gelet hierop heeft de staatssecretaris ten onrechte niet onderzocht of referent volledig maar niet blijvend arbeidsongeschikt is, zoals het geval was in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2017, dan wel of referent gedeeltelijk maar niet blijvend arbeidsongeschikt is en, zo ja, of referent zich heeft geregistreerd als werkzoekende. Ook een Turkse werknemer die gedeeltelijk maar niet blijvend arbeidsongeschikt raakt verliest zijn hoedanigheid van 'werknemer' immers niet, mits hij zich in beginsel registreert als werkzoekende. Met een dergelijke registratie houdt de Turkse onderdaan zich immers beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Dat op hem een inspanningsplicht rust, doet recht aan het systeem van legitieme gronden ter rechtvaardiging van tijdelijke arbeidsonderbrekingen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van Besluit nr. 1/80. Uit het arrest van het Hof van 10 januari 2006, Sedef, ECLI:EU:C:2006:5, punten 56 en 61, volgt namelijk dat artikel 6, tweede lid, tweede volzin, van Besluit nr. 1/80 in principe vereist dat iemand zich bij onvrijwillige werkloosheid registreert als werkzoekende, tenzij er omstandigheden zijn waarin zodanige registratie geen enkel nut heeft. Tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid is een dergelijke omstandigheid, maar tijdelijke gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet. Van een Turkse onderdaan die gedeeltelijk kan werken, kan worden gevraagd voor dat gedeelte actief werk te zoeken. Voorts heeft het Hof in het arrest van 10 mei 2001, Rundgren, ECLI:EU:C:2001:264, punt 32, over het Unierechtelijke begrip 'werknemer' overwogen dat iemand in beginsel zijn hoedanigheid van werknemer verliest wanneer de arbeidsverhouding is geëindigd, maar dat iemand die daadwerkelijk werk zoekt als werknemer moet worden aangemerkt.
5.5. De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat referent niet als werknemer kan worden aangemerkt, zodat de vreemdeling niet als gezinslid van een Turkse werknemer een beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80 kan doen, dus niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De staatssecretaris moet opnieuw de verblijfsaanspraak beoordelen. In het voetspoor van de verblijfsaanspraak moet de staatssecretaris ook de verhoging van de duur van het inreisverbod heroverwegen, mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 26 juli 2017, Ouhrami, ECLI:EU:C:2017:590.
Conclusie
6. De grieven slagen. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Eveneens moet het besluit van 8 december 2016 worden vernietigd, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
7. De staatssecretaris moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
8. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 23 maart 2017 in zaak nr. 16/30390;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 8 december 2016, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Schuurman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2018
282-862.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Recht van de Europese Unie
Besluit nr. 1/80
Artikel 6
1. Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:
- na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
- na vier jaar legale arbeid in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
2. Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, doch doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid.
Artikel 7
Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:
- hebben het recht om — onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang — te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert ten minste 3 jaar aldaar legaal wonen;
- hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste 5 jaar aldaar legaal wonen.
Kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen, ongeacht hoe lang zij in de betreffende Lid-Staat wonen, in die Lid-Staat op ieder arbeidsaanbod reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in de betrokken Lid-Staat heeft gewerkt.
Artikel 13
De Lidstaten van de Gemeenschap en Turkije mogen geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
Nationale regelgeving
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 16
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
[…]
i. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum of een verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid;
[…]
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
[…]
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.77
[…]
10. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder i of j, van de Wet, tenzij het betreft een vreemdeling die:
a. in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie
[…]
artikel 6.5a
[…]
4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid, bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste vijf jaren, indien het betreft een vreemdeling die:
[…]
d. zich op het grondgebied van Nederland heeft begeven terwijl een inreisverbod van kracht was.
[…]