ECLI:NL:RVS:2018:717

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
201707880/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag herziening en verzorgingsbehoefte bij medebewoner

In deze zaak gaat het om de herziening van de huurtoeslag van de appellant door de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 16 oktober 2015 werd de huurtoeslag voor het jaar 2013 vastgesteld op nihil, omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van de appellant en zijn medebewoner te hoog was. De appellant had eerder voorschotten ontvangen, maar deze werden teruggevorderd. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, heeft de appellant hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had geoordeeld dat het inkomen van de medebewoner niet buiten beschouwing kon worden gelaten bij de berekening van de huurtoeslag, omdat er geen bewijs was van een verzorgingsbehoefte die aangetoond kon worden met een verklaring van het CIZ. De appellant betoogde dat ook andere medische verklaringen konden dienen als bewijs voor de verzorgingsbehoefte, maar de Raad van State oordeelde dat alleen een verklaring van een onafhankelijk indicatieorgaan zoals het CIZ voldoende was.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van de medebewoner terecht had meegenomen in de berekening van de huurtoeslag. De appellant had niet voldaan aan de vereisten van de wet, waardoor zijn hoger beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 februari 2018.

Uitspraak

201707880/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2017 in zaak nr. 16/923 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2013 herzien en de toeslag vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 11 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1.    [appellant] ontving in 2013 voorschotten huurtoeslag.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de toeslag bij besluit van 11 september 2015 definitief vastgesteld op nihil en de ontvangen voorschotten teruggevorderd, omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van [appellant] en zijn [medebewoner] ten bedrage van € 35.561,00 te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. Tegen dit besluit heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van de definitieve vaststelling van het inkomen van [appellant] over 2013 door de inspecteur van de Belastingdienst heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de huurtoeslag bij besluit van 16 oktober 2015 herzien. Dit heeft niet geleid tot een wijziging in de hoogte van de toegekende toeslag. Volgens de dienst is het gezamenlijke toetsingsinkomen van [appellant] en zijn medebewoner [medebewoner] van thans € 41.750,00 te hoog om aanspraak te kunnen maken op huurtoeslag. Dit standpunt heeft de dienst in bezwaar gehandhaafd.
Vervolgens heeft [appellant] de dienst verzocht een bijzondere situatie aan te nemen en het inkomen van [medebewoner] als zijn verzorger bij de berekening van zijn huurtoeslag over het jaar 2013 buiten beschouwing te laten.
2.    De rechtbank heeft de vraag, of het inkomen van [medebewoner] buiten beschouwing kan worden gelaten, ontkennend beantwoord. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, daargelaten of een verklaring van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) kan worden verkregen, niet is gebleken van enige indicatie waaruit blijkt dat [medebewoner] alleen als medebewoner zodanige zorg en hulp kon verlenen, dat een opname van [appellant] in een zorginstelling, is voorkomen.
3.    [appellant] betoogt dat de verzorgingsbehoefte niet alleen kan worden aangetoond met een verklaring van het CIZ, maar ook met andere bescheiden zoals medische verklaringen. Onder verwijzing naar de overgelegde medische verklaringen van psycholoog en psychotherapeut drs. E.H. Vrouwe en psychiater dr. A. Wunderink stelt hij dat alleen zijn [medebewoner] zorg en hulp kon verlenen ter voorkoming van een opname. Hij verwijst in dit kader tevens naar een rapport van de Nationale Ombudsman, waarbij een hulpzoekende zonder verklaring van het CIZ als hulpbehoevend is aangemerkt wegens de toekenning van zorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO). Nu hij deze zorg ook ontvangt zonder te beschikken over een verklaring van het CIZ, is sprake van een verzorgingsbehoefte en heeft hij recht op toeslag, aldus [appellant].
3.1.    Artikel 7 van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) luidt:
"1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners. […]"
Artikel 2a van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht) luidde in 2013:
"1. Op verzoek blijft voor de toepassing van artikel 2 van de wet, van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de op die artikelen berustende bepalingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, een partner of medebewoner buiten beschouwing indien sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner.
2. Het eerste lid geldt uitsluitend ten aanzien van de partner of medebewoner die met het oog op de verzorgingsbehoefte van de huurder of van hemzelf op hetzelfde woonadres als de huurder staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en is van toepassing indien:
a. de verzorgingsbehoefte blijkt uit een verklaring van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; […]."
3.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat [medebewoner] in 2013 medebewoner was van [appellant], aangezien [medebewoner] op hetzelfde adres als [appellant] stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Verder is niet in geschil dat [appellant] geen verklaring van het CIZ heeft overgelegd waaruit de verzorgingsbehoefte blijkt.
3.3.    Uit artikel 7, eerste lid, van de Wht en artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat het inkomen van iedere medebewoner moet worden betrokken bij het toetsingsinkomen. Het inkomen van de medebewoner wordt alleen dan niet tot het toetsingsinkomen gerekend als er een verzorgingsbehoefte is, die blijkt uit een verklaring van het CIZ als bedoeld in artikel 2a van het Bht. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Stb. 2005, 692) volgt dat artikel 2a is bedoeld voor de situatie dat een huurder, partner of medebewoner thuis wordt verzorgd en zonder deze zorg niet thuis zou kunnen wonen en dat om die zorgbehoefte aan te tonen een verklaring van een onafhankelijk indicatieorgaan moet worden overgelegd, waaruit blijkt dat sprake is van een indicatie voor de functie ‘verblijf’.
Anders dan [appellant] stelt, volgt hieruit dat de verzorgingsbehoefte moet worden aangetoond met een verklaring van een onafhankelijk indicatieorgaan als het CIZ. Gelet op het feit dat een verklaring van het CIZ ontbreekt en de medische verklaringen van Vrouwe en Wunderink niet kunnen worden aangemerkt als afkomstig van een onafhankelijk indicatieorgaan, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 2a, aanhef en onder a, van het Bht. De inhoud van het rapport van de Nationale Ombudsman geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Het rapport betreft de situatie van een hulpbehoevende wiens uitkering van overheidswege werd verhoogd met een toeslag wegens hulpbehoevendheid. Die tegemoetkoming in de extra kosten, die een positief financieel resultaat zou moeten geven, werd niet door alle overheidsinstanties als zodanig aangemerkt waardoor geen aanspraak meer bestond op tegemoetkomingen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft blijkens het rapport in dat specifieke geval besloten de verzorgingssituatie te honoreren. Van een vergelijkbare situatie is in het geval van [appellant] geen sprake.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het inkomen van [medebewoner] terecht in aanmerking genomen bij de berekening van de huurtoeslag van [appellant]. De rechtbank is terecht tot dezelfde slotsom gekomen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
17-834.