201701252/1/R2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Eersel,
en
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoogstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2018, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door B. Joosten, zijn verschenen. Voorts is Ruimte voor Ruimte II C.V., initiatiefnemer, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in 31 woningen, waarvan 16 zogenoemde ruimte-voor-ruimte-woningen op voormalige agrarische, nog onbebouwde gronden. Het plangebied grenst aan de noordzijde direct aan bestaande woningen in de kern van Eersel en aan de zuidzijde aan het buurtschap de Hoogstraat.
[appellante] woont aan de [locatie], tegenover het plangebied, en kan zich niet verenigen met het plan. Zij vindt het ongewenst dat door de in het plan toegestane woningbouw, de kern Eersel en het historische buurtschap de Hoogstraat aan elkaar vastgroeien.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep
3. [appellante] betoogt dat het plan in strijd is met gemeentelijk beleid. Zij wijst daartoe op de "StructuurvisiePlus" uit 2002, de daarbij behorende ruimtelijke weergave van dit beleid in het "Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld" (hierna: DRS) en de "Structuurvisie 2011" waaruit, volgens haar, blijkt dat solitair liggende buurtschappen in stand moeten worden gehouden en deze niet vast mogen groeien aan grotere kernen. Zij stelt ook dat het plangebied in het DRS als landschappelijke buffer tussen de kern en het buurtschap is aangemerkt. [appellante] stelt dat aan dit beleid kan worden voldaan als in het plan een groenstrook op de gronden tegenover haar woning wordt opgenomen.
3.1. De Afdeling stelt vast dat het gemeentelijk ruimtelijk beleid van de gemeente Eersel is vastgelegd in de "Structuurvisie 2011" (hierna: de structuurvisie), door de raad vastgesteld op 29 maart 2012. Zoals [appellante] stelt, is in paragraaf 2.2 van die visie opgenomen dat de "StructuurvisiePlus" uit 2002 integraal onderdeel uitmaakt van de structuurvisie. De Afdeling begrijpt dat [appellante] op grond van dit tekstdeel uit de visie veronderstelt dat de "StructuurvisiePlus", waaronder ook de vermelding dat het oude buurtschap langs de Hoogstraat zijn vrije ligging in het landschap dient te behouden en niet mag vastgroeien aan de kern Eersel, volledig in het beleid neergelegd in de structuurvisie is overgenomen.
Deze veronderstelling is echter niet juist. In de structuurvisie is namelijk vermeld dat het de bedoeling is om het geheel van het gemeentelijke ruimtelijke beleid, dat is neergelegd in beleidsstukken waaronder de "StructuurvisiePlus", voort te zetten. Bij de vraag of al dit beleid is en wordt voortgezet, zijn de bestemmingsplannen het uitgangspunt. Deze visie vormt daarvoor een kader. Dit moet zó worden begrepen dat met de structuurvisie het bestaande beleid wordt voortgezet, behalve dáár waar het niet in overeenstemming is met ander beleid en/of met bestemmingsplannen die zijn vastgesteld ná dat beleid en vóór de visie.
Voor de gronden in het plangebied betekent dit het volgende. In het vorige plan, "Hoogstraat, ruimte voor ruimte locatie" uit 2010, is binnen het plangebied reeds woonbebouwing toegestaan. Zoals de raad ter zitting heeft bevestigd, is daarmee het beleid om de gronden in het plangebied niet te bebouwen, verlaten. Omdat bedoeld plan als uitgangspunt is gebruikt voor de structuurvisie zijn deze gronden in het kaartbeeld behorende bij die visie ook aangeduid als "bestaande kern". De raad heeft zich aldus op goede gronden op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met gemeentelijk beleid zoals neergelegd in de structuurvisie.
Het betoog faalt.
4. [appellante] stelt dat het plan een afname van haar woongenot tot gevolg heeft, omdat zij nu nog op open gebied uitkijkt en na verwezenlijking van het plan op woningen uitkijkt.
4.1. De raad stelt dat de stedenbouwkundige uitstraling van het plan als passend is beoordeeld. Met het plan wordt aansluiting gezocht met het buurtschap de Hoogstraat door de bebouwing qua beeldkwaliteit aan te laten sluiten met de omliggende, reeds bestaande, bebouwing. Ook is er in dit plan gekozen voor minder intensieve bebouwing dan het vorige plan - dat niet is gerealiseerd - al mogelijk maakte. De raad wijst er ten slotte op dat er geen recht bestaat om een vrij uitzicht te behouden.
4.2. Gezien de mogelijkheden tot bebouwing waarin het plan voorziet, zal het uitzicht van [appellante] veranderen bij realisatie van dit plan. Er bestaat evenwel in het algemeen geen recht op blijvend vrij uitzicht. Nu voorts de afstand tussen de woning van [appellante] en het dichtst bij gelegen bouwvlak tenminste 50 m bedraagt en daar uitsluitend vrijstaande woningen op enige onderlinge afstand van elkaar kunnen worden opgericht, is niet aannemelijk dat deze verandering van het uitzicht van [appellante] zo ernstig is dat de raad in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een plan dat voorziet in woningbouw ter plaatse.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het plan anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
458-858.