ECLI:NL:RVS:2018:707

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
201702541/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bebouwde kom Wilhelminadorp en wateroverlast

Op 28 februari 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend in Wilhelminadorp, en de raad van de gemeente Goes. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Bebouwde kom Wilhelminadorp', dat op 16 februari 2017 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor wateroverlast als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. Hij stelt dat er geen regeling is opgenomen om deze wateroverlast tegen te gaan, ondanks aanbevelingen uit een rapport van ingenieursbureau Oranjewoud.

Tijdens de zitting op 7 februari 2018 heeft de appellant zijn bezorgdheid geuit over de mogelijke verhoging van het grondwaterpeil door het waterschap Scheldestromen, wat zou leiden tot verslechtering van de grondwaterstand bij zijn woning. De raad heeft echter betoogd dat het bestaande rioolstelsel voldoende capaciteit heeft om het water af te voeren en dat het plan niet verplicht is om oplossingen voor bestaande wateroverlast te bieden. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare wateroverlast.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het beroep van de appellant ongegrond is, omdat er geen aanleiding is om te oordelen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte geen regeling heeft opgenomen voor de door de appellant gevreesde wateroverlast. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat er ten tijde van de vaststelling van het plan nog geen besluit was genomen over de verhoging van het grondwaterpeil, en dat de betrokken partijen nog niet tot overeenstemming waren gekomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 februari 2018.

Uitspraak

201702541/1/R2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wilhelminadorp, gemeente Goes,
en
de raad van de gemeente Goes,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Bebouwde kom Wilhelminadorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2018, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door C.T. van de Vate en mr. M. Koole, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor de kern Wilhelminadorp in de gemeente Goes. Met het plan is beoogd om verouderde bestemmingsplannen te actualiseren en gelijktijdig te digitaliseren.
[appellant], die woont op het perceel [locatie] in Wilhelminadorp, vreest voor wateroverlast.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroepsgronden
3.    [appellant] vreest voor onaanvaardbare wateroverlast bij zijn perceel als gevolg van het plan. [appellant] stelt dat in het plan ten onrechte geen regeling is opgenomen deze tegen te gaan. Hij wijst er in dit verband op dat het waterschap Scheldestromen het voornemen heeft om per 2019 het grondwaterpeil met minimaal 30 cm te verhogen, hetgeen zal leiden tot onaanvaardbare verslechtering van de grondwaterstand bij zijn woning.
Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat zijn beroep zich richt tegen het plan, voor zover daarin ten onrechte niet is vastgelegd dat, conform de aanbeveling uit het rapport "Onderzoek (grond)wateroverlast proefstation Wilhelminadorp" uit mei 2013 van ingenieursbureau Oranjewoud, onder de gehele lengte van het pad ten noorden van de percelen aan de Lindenberghstraat 2 - 6 een zogenoemd DIT-riool wordt aangelegd. [appellant] stelt dat de DIT-riolering slechts onder een deel van het pad is aangelegd. Evenmin is in het plan een regeling opgenomen voor het onderhoud van de aangelegde drainageleiding, aldus [appellant].
3.1.    De raad stelt dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare wateroverlast voor de omgeving. Volgens de raad heeft het bestaande rioolstelsel voldoende capaciteit om het water af te voeren. De raad wijst erop dat alle aanbevelingen uit evenvermeld rapport van Oranjewoud zijn opgevolgd. De raad heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in het plan geen regeling is opgenomen over de feitelijke waterafvoervoorzieningen in Wilhelminadorp, omdat het plan strekt tot het vastleggen van bestemmingen en niet tot de feitelijke aanleg van een afvoersysteem. Alle bestemmingen in het plan laten de aanleg van waterafvoervoorzieningen toe, waarmee de waterafvoer voldoende is geborgd, aldus de raad.
3.2.    De Afdeling stelt voorop dat met het plan niet hoeft te worden voorzien in een oplossing voor eventuele bestaande wateroverlast. Wel dient de raad zich bij de vaststelling van het plan ervan te verzekeren dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare wateroverlast ter plaatse van de naburige percelen. De raad heeft ter zitting verklaard dat het bestaande rioolstelsel, waaronder mede begrepen de in 2017 ter hoogte van het pad ten noorden van de percelen aan de Lindenberghstraat 2 - 6 aangelegde DIT-riolering en de drainageleiding, voldoende capaciteit heeft om het water af te voeren. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of deze waterafvoervoorzieningen, voor zover dit geen uitvoeringsaspecten betreft, voldoende zijn verzekerd in het plan.
Voor zover het beroep betrekking heeft op de aanleg van de DIT-riolering en het onderhoud van de drainage, overweegt de Afdeling dat dit uitvoeringsaspecten betreffen, die in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kunnen komen. Overigens wijst de Afdeling erop dat het plan de aanleg van de DIT-riolering over de gehele lengte van het pad ten noorden van de percelen aan de Lindenberghstraat 2 - 6 alsook het onderhoud van de drainageleiding toestaat.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de planvaststelling ten onrechte geen regeling voor de door [appellant] gevreesde onaanvaardbare wateroverlast bij zijn perceel als gevolg van het plan heeft opgenomen.
Het betoog faalt.
Voor zover [appellant] ervoor vreest dat het waterschap het grondwaterpeil per 2019 zal verhogen, wijst de Afdeling er overigens op dat daartoe ten tijde van de vaststelling van het plan nog geen besluit was genomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het waterschap weliswaar het voornemen heeft het streefpeil voor een deel van Wilhelminadorp te verhogen, maar dat de daarbij betrokken partijen vooralsnog niet tot overeenstemming zijn gekomen. De raad heeft verklaard dat om die reden ten tijde van de planvaststelling niet vaststond en nog steeds niet vaststaat òf het streefpeil ter plaatse zal worden verhoogd en òf dit reeds per 2019 zal gebeuren.
Conclusie
4.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
408.