201609173/3/R1.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Herten, gemeente Roermond,
en
de raad van de gemeente Roermond,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2448 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 13 oktober 2016, waarbij de raad het bestemmingsplan "Groenezijweg Ool" heeft vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 21 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld teneinde het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd te herstellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bij besluit van 13 oktober 2016 vastgestelde bestemmingsplan voorziet in de planologische inpassing van vijf vergunde woningen aan de Groenezijweg te Roermond. [appellant] exploiteert een hotel, een restaurant en een congrescentrum - "de Oleander" - op gronden direct nabij het plangebied.
Derdebelanghebbende?
2. [appellant] betwijfelt of [belanghebbende] als derdebelanghebbende is aan te merken, nu het niet duidelijk is of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [belanghebbende] en de familie [naam] ten behoeve van de aankoop van de gronden in het plangebied.
2.1. De Afdeling overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat [belanghebbende] de initiatiefnemer van de woningbouw is op onderhavige locatie. In de hoedanigheid van initiatiefnemer is [belanghebbende] als derdebelanghebbende bij het onderhavige geding betrokken. [belanghebbende] is overigens ook ter zitting verschenen. In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat [belanghebbende] niet als derdebelanghebbende mag of had mogen worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
Overwegingen uit de tussenuitspraak
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat de raad bij de besluitvorming is aangesloten bij de richtafstanden die zijn aanbevolen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, waarin voor congrescentra een richtafstand van 10 m is opgenomen. Deze richtafstand geldt onder meer voor een rustig buitengebied. De Afdeling heeft verder in de tussenuitspraak vastgesteld dat niet in geschil is dat sprake is van een rustig buitengebied. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat vast staat dat nu de afstand tussen het bouwvlak binnen de bestemming "Wonen" en de perceelgrens van het bedrijf van [appellant] ongeveer 14,3 m bedraagt, in zoverre wordt voldaan aan de richtafstand die is aanbevolen in de VNG-brochure. Nu het plan in de bebouwing buiten het bouwvlak de mogelijkheid van milieugevoelige functies biedt op kortere afstand dan de richtafstand van 10 m die is aanbevolen in de VNG-brochure, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit in dit opzicht niet toereikend is gemotiveerd.
Conclusie beroep tegen besluit 13 oktober 2016
4. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 13 oktober 2016 is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in zoverre buiten het bouwvlak voor de woningen op kortere afstand dan de richtafstand van 10 m milieugevoelige functies zijn toegestaan. Nu een onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de gronden met de bestemming "Wonen", voor zover die binnen het bouwvlak zijn gelegen, en de gronden met die bestemming, voor zover die buiten het bouwvlak zijn gelegen, ziet de Afdeling aanleiding het gehele plandeel met de bestemming "Wonen" te vernietigen.
Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat het besluit van 13 oktober 2016 dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen".
Opdracht in de tussenuitspraak
5. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, hetzij het besluit nader te motiveren, hetzij het besluit te wijzigen door een andere planregeling vast te stellen. Daarbij heeft de Afdeling opgemerkt dat in dat laatste geval de raad kan bezien of de planregeling zodanig kan worden gewijzigd dat ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden in de toegestane bebouwing buiten het bouwvlak wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m die in de VNG-brochure wordt aanbevolen. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak erop gewezen dat ter zitting de mogelijkheid aan de orde is gekomen dat de raad op de verbeelding een strook gronden van 10 m vanaf de perceelgrens van het bedrijf van [appellant] opneemt met de aanduiding "specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functies" en een bijbehorende planregel waarin wordt bepaald dat het niet is toegestaan om de gronden waaraan die aanduiding is toegekend te gebruiken voor milieugevoelige functies.
Het besluit van 21 december 2017
6. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het besluit van 21 december 2017 genomen, waarbij het bestemmingsplan is gewijzigd. De wijziging houdt in dat, zoals ter zitting aan de orde is geweest, op de verbeelding van het plan een strook gronden is opgenomen waaraan de aanduiding "specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functies" is toegekend. Verder is in artikel 5, lid 5.1, van de planregels betreffende de bestemming "Wonen" het volgende bepaald: "De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functies' geen milieugevoelige functies zijn toegestaan (…)".
Verder heeft de raad in artikel 5, lid 5.4, onder c, van de planregels de volgende specifieke gebruiksregel opgenomen: "Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van gebouwen voor milieugevoelige functies ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functies'." Verder heeft de raad in artikel 1, onder 1.27, van de planregels een definitie van het begrip "milieugevoelige functie" toegevoegd, die als volgt luidt:
"functie die gevoelig is voor hinder door geur, stof, geluid en/of gevaar, zoals wonen met de daarbij behorende aan huis verbonden beroepen en worden uitgeoefend in een milieugevoelig object". Ook heeft de raad in artikel 1, onder 1.28, van de planregels een definitie van het begrip "milieugevoelig object" toegevoegd, die als volgt luidt:
"een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt door mensen voor wonen of verblijf en het gebruik daarvoor permanent is, dan wel een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik".
Beroep van rechtswege
7. De Afdeling merkt op dat het besluit van 21 oktober 2017 een besluit tot wijziging van het oorspronkelijk bestreden besluit is en ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel is van dit geding. Het beroep van [appellant] is van rechtswege mede gericht tegen dit besluit. Hetgeen [appellant] in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van zijn beroep van rechtswege.
Gronden van beroep van rechtswege
8. [appellant] betoogt in zijn zienswijze dat het gebrek onvoldoende is hersteld met het besluit van 21 december 2017. Hij wijst erop dat het gebruik voor milieugevoelige functies enkel van toepassing is in bepaalde gebouwen. [appellant] is van mening dat de werking van de regel voor gronden dient te gelden en niet slechts voor bepaalde bebouwing.
Verder acht [appellant] de definities "milieugevoelige functie" en "milieugevoelig object" onduidelijk geformuleerd.
8.1. De aanduiding "specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functie" is toegekend aan een strook gronden in het westen van het plangebied, nabij het bedrijf van [appellant]. Dit betreft gronden die buiten het bouwvlak voor de woningen vallen. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functies" zijn geen milieugevoelige functies toegestaan. De Afdeling stelt vast dat "milieugevoelige functie" in het plan is omschreven als een functie die gevoelig is voor hinder door geur, stof, geluid en/of, gevaar, zoals wonen met de daarbij behorende aan huis verbonden beroepen en wordt uitgeoefend in een milieugevoelig object. Een "milieugevoelig object" is in het plan omschreven als een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt door mensen voor wonen of verblijf waarbij het gebruik daarvoor permanent is, dan wel een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik. Het plan regelt hiermee dat binnen de toegestane bebouwing op de gronden die binnen de aanduiding "specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functie" vallen geen milieugevoelige functie is toegestaan.
Mede in ogenschouw genomen dat in de tussenuitspraak is overwogen dat het geschil in dit kader beperkt is tot de vraag of voor de gebruiksmogelijkheden in de toegestane bebouwing buiten het bouwvlak wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m die is aanbevolen in de VNG-brochure, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met het uitsluiten van milieugevoelige functies in de toegestane bebouwing die binnen de genoemde aanduiding valt niet aan de bij de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft voldaan. Hierbij overweegt de Afdeling dat het weliswaar mogelijk is dat de gronden waarop de aanduiding van toepassing is onbebouwd blijven, maar dat [appellant] niet heeft geconcretiseerd dat in dat geval sprake zou zijn van het uitoefenen van een milieugevoelige functie als bedoeld in de VNG-brochure. Daarbij merkt de Afdeling op dat niet is gebleken dat er sprake zou zijn in dat geval van een langdurig verblijf op de bedoelde gronden. Verder ziet de Afdeling geen aanleiding om de in het plan opgenomen definities van "milieugevoelige functie" en "milieugevoelig object" onduidelijk te achten. In dit opzicht heeft [appellant] zijn betoog evenmin nader geconcretiseerd.
Het betoog faalt.
Conclusie beroep van rechtswege tegen besluit van 21 december 2017
9. Gelet op het vorenstaande is het voor [appellant] van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 21 december 2017 ongegrond.
Proceskosten
10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet in dit kader geen aanleiding om de raad te veroordelen in de door [appellant] op het proceskostenformulier opgegeven kosten voor een deskundigenrapport. Hiermee doelt [appellant] op een stuk van 14 december 2016 waarin de gronden van beroep zijn toegelicht.
Gelet hierop gaat het [appellant] om kosten die moeten worden geacht te zijn begrepen in de kosten voor het door een derde verlenen van beroepsmatige rechtsbijstand. Deze komen derhalve niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 13 oktober 2016, waarbij de raad van de gemeente Roermond het bestemmingsplan "Groenezijweg Ool" heeft vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van 13 oktober 2016, waarbij de raad van de gemeente Roermond het bestemmingsplan "Groenezijweg Ool" heeft vastgesteld, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen";
III. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 21 december 2017, waarbij de raad van de gemeente Roermond het bestemmingsplan "Groenezijweg Ool" gewijzigd heeft vastgesteld, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Roermond tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 751,50 (zegge: zevenhonderdeenenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Roermond aan
[appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
418.