ECLI:NL:RVS:2018:68

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
201709765/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag door de minister

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 5 december 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 24 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de minister niet in strijd was met de wet, maar de vreemdeling was het daar niet mee eens en stelde hoger beroep in, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. C.M.G.M. Raafs.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 10 januari 2018 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, ondanks het feit dat de staatssecretaris had erkend dat het besluit in strijd was met de motiveringsplicht. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen proceskostenveroordeling had uitgesproken. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep, tot een bedrag van € 1.002,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van asielaanvragen en de verplichting van de overheid om proceskosten te vergoeden wanneer zij in het ongelijk wordt gesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van de rechtbank in stand blijven.

Uitspraak

201709765/1/V3.
Datum uitspraak: 10 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 december 2017 in zaak nr. NL17.11464 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2017 (hierna: het besluit) heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 5 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank bij het geven van toepassing aan artikel 6:22 van de Awb de staatssecretaris ten onrechte niet heeft veroordeeld in de door hem gemaakte proceskosten.
1.1.    De rechtbank heeft overwogen dat een gebrek kleeft aan het besluit voor zover de staatssecretaris ter zitting heeft erkend dat het besluit is genomen in strijd met de in artikel 28, vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers neergelegde motiveringsplicht. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, maar heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Gelet op dit gebrek, had zij de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
De grief slaagt.
2.    Hetgeen in de tweede en derde grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 december 2017 in zaak nr. NL17.11464, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Drop    w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018
371-839.