ECLI:NL:RVS:2018:671

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
201700665/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de wijziging van een uitweg op een perceel in Benschop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 december 2016, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lopik ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de wijziging van een uitweg op het perceel van [belanghebbende] in Benschop. Op 17 april 2015 is voor [belanghebbende] van rechtswege het recht ontstaan om de uitweg te veranderen, omdat het college niet binnen de wettelijke termijn van vier weken heeft beslist op de melding van [belanghebbende]. [appellant], die op een aangrenzend perceel woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, omdat hij vreest voor verkeersonveilige situaties, geluidsoverlast, aantasting van zijn privacy en waardevermindering van zijn woning.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijziging van de uitweg rechtmatig is en dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de verkeerssituatie niet in gevaar wordt gebracht. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de melding van [belanghebbende] onduidelijk was en dat er geen melding had moeten worden gedaan voor een reeds uitgevoerde wijziging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 december 2017 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de melding betrekking had op de juiste uitweg en dat de verkeerssituatie niet in gevaar is gebracht door de wijziging. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201700665/1/A3.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Benschop, gemeente Lopik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 december 2016 in zaken nrs. 15/5839 en 15/6333 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik.
Procesverloop
Op 17 april 2015 is voor [belanghebbende] van rechtswege het recht ontstaan om een uitweg op het perceel [locatie 1] te Benschop te veranderen.
Bij besluit van 30 september 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingesteld beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.W.M. van Alphen en K.H. Hoevenaars, rechtsbijstandverleners te Uden, en het college, vertegenwoordigd door G.J. de With, J. Broeke en mr. R.Z.Y Tan, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Aan de voorzijde van het perceel ligt een woonboerderij. Aan de achterzijde van het perceel is [belanghebbende] gevestigd. Aan de westzijde van de woonboerderij ligt een uitweg ten behoeve van die woonboerderij. Ten oosten van de woonboerderij ligt een uitweg ten behoeve van het kabelmontagebedrijf.
Op 19 maart 2015 heeft [belanghebbende] een melding gedaan voor het veranderen van de uitweg aan de oostzijde van de woonboerderij. Ten tijde van de melding was de verandering reeds uitgevoerd. Omdat het college niet binnen 4 weken heeft beslist dat de verandering wordt verboden, is van rechtswege het recht ontstaan om de uitweg te veranderen.
[appellant] woont op het naastgelegen perceel aan [locatie 2]. Hij kan zich niet verenigen met de verandering van de uitweg. Hij vreest dat die verandering tot verkeersonveilige situaties zal leiden. Ook vreest hij voor onaanvaardbare geluidsoverlast, aantasting van zijn privacy en waardevermindering van zijn woning. De rechtbank heeft de verandering van de uitweg rechtmatig geacht.
Wettelijk kader
2.    Artikel 2:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Lopik 2012 (hierna: Apv) luidt: "Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:
a. degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
b. het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden."
Het tweede lid, aanhef en onder a, luidt: "Het college verbiedt het maken van of veranderen van de uitweg indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht."
Het derde lid luidt: "De uitweg kan worden aangelegd indien niet binnen vier weken na ontvangst van de melding is beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden."
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat duidelijk is op welke uitweg op het perceel de melding betrekking heeft. Het betoog dat voor een bestaande uitweg geen melding kan worden gedaan heeft de rechtbank verworpen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het verkeer door de uitweg niet in gevaar wordt gebracht.
Hoger beroep
4.    [appellant] stelt dat aan de westzijde van de woonboerderij een uitweg ligt en dat er aan de oostzijde twee uitwegen liggen. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de melding kan zien op elk van de drie uitwegen op het perceel. Voor een uitweg waarvoor een onduidelijke melding is gedaan is in feite geen melding gedaan en [belanghebbende] had daarom een nieuwe melding moeten doen. Door de uitweg niet te verbieden is een rechtsonzekere situatie ontstaan.
Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat op grond van artikel 2:12, eerste lid, onder a, in samenhang gelezen met het derde lid, van de Apv een melding alleen kan worden gedaan indien een voornemen bestaat om een uitweg te maken of te veranderen. [belanghebbende] had geen voornemen tot verandering van de uitweg, nu die verandering reeds was uitgevoerd. Voor die verandering kan daarom geen melding worden gedaan.
Ook heeft de rechtbank miskend dat de verkeerssituatie ter plaatse van het perceel gevaarlijk is geworden door de aanwezigheid van drie uitwegen. Dat het bestaan van twee uitwegen aan de oostzijde van de woonboerderij vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid ongewenst is, heeft het college eerder erkend. Ter ondersteuning van dit betoog heeft [appellant] een brief van Accent Adviseurs van 29 augustus 2014 overgelegd.
Beoordeling
4.1.    Bij het meldingsformulier heeft [belanghebbende] een situatieschets gevoegd. Op die schets is alleen het deel van het perceel aan de oostzijde van de woonboerderij te zien. Daarop is de gewenste situatie ingetekend. Het college heeft bij de situatieschets een foto gevoegd van de bestaande situatie. Op die foto is te zien dat de uitweg aan die zijde reeds in overeenstemming met die schets is veranderd. De verandering ziet op een uitbreiding van de uitweg met de gronden die direct naast de oorspronkelijke uitweg lagen. Door de verandering is de uitweg dichter bij het perceel van [appellant] komen te liggen. Aan het uiteinde van de uitweg is de weg gesplitst door een tweetal bomen met groenvoorziening. Door de verandering is geen nieuwe zelfstandige uitweg ontstaan. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat duidelijk is op welke uitweg de melding betrekking heeft. Het betoog dat een rechtsonzekere situatie is ontstaan, volgt de Afdeling daarom niet.
4.2.    In artikel 2:12, eerste lid, van de Apv is een verbod neergelegd om een uitweg te maken of verandering te brengen in een bestaande uitweg  indien degene die daartoe voornemens is daarvan tevoren geen melding heeft gedaan aan het college. Het hebben van dat voornemen is een nadere aanduiding ten aanzien van degene voor wie het verbod geldt en is geen vereiste voor het doen van een melding. Weliswaar heeft [belanghebbende] in strijd met de verbodsbepaling gehandeld door de uitweg te veranderen zonder daaraan voorafgaand een melding te doen, maar dit laat onverlet dat die melding alsnog wordt gedaan, zodat het college kan beoordelen of de verandering moet worden verboden wegens de in artikel 2:12, tweede lid, van de Apv vermelde gronden.
4.3.    Ingevolge artikel 2:12, tweede lid, onder a, van de Apv verbiedt het college het maken van of veranderen van de uitweg indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht. In de brief van Accent Adviseurs is vermeld dat het Benedeneind ZZ geen drukke weg is, maar dat de rijsnelheid van het verkeer relatief hoog is. Volgens die brief is het daarom van belang dat ter plaatse van de uitweg goed zicht is op de weg.
Op het perceel ligt een uitweg aan de oostzijde van de woonboerderij en een uitweg aan de westzijde. Uit het fotomateriaal van de uitweg blijkt dat het uitzicht ter plaatse van de veranderde uitweg vrij is en dat de verkeerssituatie overzichtelijk is. Ter zitting heeft [belanghebbende] verklaard dat dagelijks maximaal 10 verkeersbewegingen over de veranderde uitweg plaatsvinden. [appellant] heeft die verklaring niet in twijfel getrokken. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de verkeerssituatie ter plaatse van het perceel niet door de verandering van de uitweg in gevaar is gebracht.
4.4.    Het betoog faalt.
Slotsom
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Borman    w.g. Man
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
629.