201705229/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2017 in zaak nr. 16/8145 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] voor het jaar 2015 vastgesteld op nihil en respectievelijk € 1.808,00 en € 2.606,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 21 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2018, waar [appellante], vergezeld door [persoon], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is op 25 februari 1994 getrouwd met [persoon]. Uit dat huwelijk zijn vijf kinderen geboren. Op 10 juni 2009 zijn zij gescheiden van tafel en bed. [appellante] is eigenaar van de woning aan de [locatie] (hierna: de woning). Met ingang van 1 augustus 2014 huurt [persoon] een gedeelte van de woning van [appellante]. Hij staat eveneens per die datum op dit adres ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: de BRP).
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] bij besluit van 21 april 2015 een voorschot zorgtoeslag en een voorschot kindgebonden budget toegekend van respectievelijk € 1.791,00 en € 2.581,00. De hoogte van de voorschotten is gebaseerd op een toetsingsinkomen van nihil. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 30 september 2016, gehandhaafd bij het besluit van 21 november 2016, ten grondslag gelegd dat [persoon] als toeslagpartner van [appellante] moet worden aangemerkt, omdat zij beiden op hetzelfde adres staan ingeschreven in de BRP. Het gezamenlijke toetsingsinkomen komt daarmee op € 58.340,00, hetgeen ertoe leidt dat de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2015 op nihil moeten worden vastgesteld.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] terecht als de toeslagpartner van [appellante] heeft aangemerkt, omdat zij heel 2015 op hetzelfde adres in de BRP stonden ingeschreven en uit hun relatie vijf kinderen zijn geboren. De rechtbank heeft voorts het beroep van [appellante] op het vertrouwensbeginsel verworpen.
Hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] terecht als haar toeslagpartner heeft aangemerkt. Zij voert daartoe aan dat [persoon] een zelfstandige woonruimte bewoont en niet haar fiscaal partner is. Zij verwijst daarbij naar informatie van de website van de Belastingdienst/Toeslagen en een aan [persoon] gerichte brief van de inspecteur van de Belastingdienst van 16 februari 2017 over diens aangifte inkomstenbelasting 2014.
4.1. Artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"1. Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
2. In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en:
a. uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren;
[…]"
4.2. Zorgtoeslag en kindgebonden budget zijn tegemoetkomingen als bedoeld in de Awir. De tegemoetkomingen op grond van de Awir zijn inkomensafhankelijk. Indien bij de bepaling van de draagkracht wordt uitgegaan van een partnerschap en het inkomen van de partner in de beschouwing wordt betrokken, leidt dit tot een hoger toetsingsinkomen. Als gevolg hiervan is de hoogte van de gezamenlijke tegemoetkoming lager dan de optelsom van twee afzonderlijke aanspraken van belanghebbenden die niet als partners worden beschouwd. Indien de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, kan het vermogen van de partner in de weg staan aan een positieve aanspraak op een tegemoetkoming.
4.3. Niet in geschil is dat [appellante] en [persoon] heel 2015 op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de BRP en dat uit hun relatie vijf kinderen zijn geboren. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awir terecht als de toeslagpartner van [appellante] heeft aangemerkt. Dat de inspecteur van de Belastingdienst bij de vaststelling van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2014 van [persoon], die sedert 1 augustus 2014 op voormeld woonadres staat ingeschreven, hem niet als fiscaal partner van [appellante] heeft aangemerkt, kan daaraan niet afdoen. Voor een partnerschap op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awir is niet relevant of degene die op hetzelfde woonadres in de BRP staat ingeschreven als de belanghebbende, aldaar een zelfstandige woonruimte bewoont.
4.4. Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. Zij voert daartoe aan dat uit informatie van de website van de Belastingdienst/Toeslagen, die is bevestigd door een medewerker van de Belastingtelefoon, volgt dat [persoon] een zelfstandige woonruimte bewoont.
5.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat een aan de Belastingdienst/Toeslagen toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging door een daartoe bevoegd persoon is gedaan waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Bovendien heeft de informatie van de website van de Belastingdienst/Toeslagen waar [appellante] een beroep op doet betrekking op huurtoeslag en niet op zorgtoeslag en kindgebonden budget.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
809.