ECLI:NL:RVS:2018:618

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
201710226/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 7 november 2017. De vreemdeling heeft op 10 november 2017 aangegeven asiel te willen aanvragen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig de wettelijke basis voor de bewaring aangepast, waardoor de bewaring vanaf 12 november 2017 onrechtmatig was. De rechtbank Den Haag heeft op 22 december 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 februari 2018 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. De Afdeling heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was en heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is alsnog gegrond verklaard. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding voor de periode van 12 tot 14 november 2017, evenals een proceskostenvergoeding. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met het beroep en het hoger beroep.

Uitspraak

201710226/1/V3.
Datum uitspraak: 20 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 december 2017 in zaak nr. NL17.12395 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In hoger beroep is het volgende onbestreden. Bij besluit van 7 november 2017 is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in vreemdelingenbewaring gesteld. Tijdens het vertrekgesprek van 10 november 2017 heeft de vreemdeling verklaard asiel te willen aanvragen. Door de vreemdeling niet uiterlijk op 12 november 2017 op een andere wettelijke bepaling in bewaring te stellen, heeft de staatssecretaris onvoldoende voortvarend gehandeld, zodat de aan de vreemdeling op 7 november 2017 opgelegde bewaring met ingang van in ieder geval die dag niet langer op de juiste wettelijke grondslag berustte en daarom onrechtmatig was. Om deze reden is de maatregel van bewaring op 14 november 2017 opgeheven. Bij brief van 21 november 2017 heeft de staatssecretaris de vreemdeling schadevergoeding voor de periode van 12 tot 14 november 2017 en proceskostenvergoeding aangeboden.
2.    Hetgeen in grief 2 is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de maatregel van bewaring van 7 november 2017 ongegrond heeft verklaard en het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ervan uitgaat dat de vreemdeling akkoord is met het bij brief van 21 november 2017 door de staatssecretaris gedane aanbod en dat de staatssecretaris deze bedragen aan de vreemdeling vergoedt. Hij heeft het tegen de maatregel van bewaring van 7 november 2017 ingestelde beroep gehandhaafd en dus geen gebruik gemaakt van het aanbod van de staatssecretaris, waardoor de staatssecretaris niet gehouden is de schadevergoeding en proceskosten aan hem te betalen.
3.1.    De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod van de staatssecretaris. Gelet hierop is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat de vreemdeling akkoord is met het aanbod en de staatssecretaris de daarin genoemde bedragen aan de vreemdeling vergoedt. Omdat onbestreden is dat de aan de vreemdeling opgelegde bewaring met ingang van 12 november 2017 niet langer op de juiste grondslag berustte en dus onrechtmatig was, had de rechtbank moeten concluderen dat de toepassing van de maatregel van 12 tot 14 november 2017 onrechtmatig was, onder toekenning van schadevergoeding voor de periode die de vreemdeling ten onrechte in bewaring heeft verbleven en een proceskostenvergoeding.
De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 november 2017 alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden schadevergoeding toegekend over de periode van 12 tot 14 november 2017, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
5.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 december 2017 in zaak nr. NL17.12395;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2018
633.