ECLI:NL:RVS:2018:617

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
201701962/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 2 maart 2017 de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling, die op 25 januari 2017 aan de buitengrens van Nederland asiel had aangevraagd, was eerder door de staatssecretaris afgewezen en had een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, omdat de afwijzing niet voldoende was gemotiveerd. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling betwistte. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de verklaringen van de vreemdeling ongeloofwaardig waren. De Raad oordeelde dat de grieven van de staatssecretaris falen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

201701962/1/V2.
Datum uitspraak: 20 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 2 maart 2017 in zaken nrs. 17/3076, 17/3077, 17/3078 en 17/3999 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en hem de toegang tot Nederland geweigerd. Voorts is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 2 maart 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling is op 25 januari 2017 aan de buitengrens van de luchthaven Schiphol aangetroffen door een ambtenaar belast met grensbewaking, waarna hij om asiel heeft verzocht. Op 25 januari 2017 is het besluit over de toegang van de vreemdeling tot Nederland uitgesteld, is de vreemdeling opgenomen in de grensprocedure en is aan hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
De vreemdeling heeft, voor zover thans van belang, aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij wegens zijn seksuele gerichtheid niet kan terugkeren naar Kameroen, omdat hij om die reden bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft dit asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
2.    De staatssecretaris klaagt in de grieven 1 tot en met 4 onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verklaringen van de vreemdeling niet vaag en summier zijn en wel een worsteling en een bewustwordings- en acceptatieproces laten zien. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat, nu de vreemdeling en zijn vriend [vriend] geen onderdeel uitmaakten van elkaars sociale leven en hij [vriend] op een feestje heeft leren kennen, het niet ongeloofwaardig is dat de vreemdeling de namen van de ouders van [vriend] en de datum waarop hij [vriend] heeft ontmoet niet heeft weten te noemen. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank in zoverre haar eigen oordeel in de plaats gesteld van dat van hem.
2.1.    De rechtbank heeft het besluit van 8 februari 2017 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat zij heeft overwogen. Zij heeft echter ook overwogen dat het asielrelaas op een aantal punten niet ongeloofwaardig is en dat de verklaringen van de vreemdeling wel een worsteling en een bewustwordings- en acceptatieproces laten zien. De staatssecretaris klaagt terecht dat de rechtbank daarmee in zoverre haar eigen oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas in de plaats heeft gesteld van zijn oordeel (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3007). De klacht is dus terecht voorgedragen, maar de grieven kunnen, gelet op wat hierna wordt overwogen, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.2.    De staatssecretaris heeft de vreemdeling tegengeworpen dat hij basale informatie over zijn relatie met één van zijn partners, [vriend], zoals zijn achternaam, de namen van zijn ouders en wanneer de vreemdeling en [vriend] elkaar hebben leren kennen, niet kon of wilde geven. De staatssecretaris heeft echter niet duidelijk gemaakt waarom dit aspect relevant is voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit element en hoe hij dit heeft betrokken in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling. In zijn grieven komt de staatssecretaris niet op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet duidelijk heeft gemaakt waarom de verklaringen van de vreemdeling over het begin, de duur en het einde van zijn relatie met Junior wisselend zijn, zodat dat punt blijft staan. De staatssecretaris vindt het voorts bevreemdingwekkend dat de vreemdeling langdurig (seksuele) relaties met vrouwen heeft gehad om zich ervan te overtuigen dat hij echt homoseksueel is, omdat seksuele geaardheid volgens de staatssecretaris een gegeven bij de geboorte is. Hij heeft echter niet inzichtelijk gemaakt dat het denken over homoseksualiteit op deze manier in de culturele context van het land van herkomst daadwerkelijk bevreemdingwekkend is. De staatssecretaris heeft daarnaast niet duidelijk gemaakt waarom de omstandigheid dat de vreemdeling eerst heeft geprobeerd om via Mexico naar de Verenigde Staten te gaan, waar een vriend hem zou helpen, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Hij heeft zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling in zoverre dan ook ondeugdelijk gemotiveerd. Hoewel de staatssecretaris zijn standpunt op een aantal andere punten wel deugdelijk heeft gemotiveerd, ziet de Afdeling geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. Gelet op de hiervoor genoemde onduidelijkheden kan nu niet worden getoetst of het geloofwaardigheidsstandpunt van de staatssecretaris als geheel de toets in rechte kan doorstaan.
2.3.    De grieven falen.
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Yildiz
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2018
594.