201700438/1/A3.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2016 in zaak nr. 16/3913 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2016 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. van Viegen, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
Relevante regelgeving
1. De tekst van de relevante bepalingen uit de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) en van de relevante delen van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam (hierna: de Beleidsregels) is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is onderdeel van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] is een vrouw van 31 jaar die bij haar moeder in Amsterdam woont. Voor de behandeling van haar psychische problemen zou een zelfstandige woonruimte zeer wenselijk zijn. Als gevolg van medische problemen kan [appellante] niet traplopen. Daardoor is zij aangewezen op een benedenwoning of woonruimte in een gebouw met een lift. Hoewel zij twaalf jaar staat ingeschreven bij Woningnet, kan zij geen passende woonruimte vinden. Daarom heeft [appellante] bij het college een urgentieverklaring aangevraagd.
2.1. Het college heeft de aanvraag afgewezen en dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Omdat [appellante] al lang staat ingeschreven bij Woningnet, gaat het college ervan uit dat het voor haar mogelijk is binnen een redelijke termijn passende woonruimte te vinden. Hierdoor heeft [appellante] voldoende eigen mogelijkheden om woonruimte te vinden en verstrekt het college geen urgentieverklaring. Het college ziet geen reden de hardheidsclausule toe te passen.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar aanvraag om een urgentieverklaring terecht heeft afgewezen. Daartoe voert zij aan dat zij ook sinds de uitspraak van de rechtbank zonder succes bij Woningnet op aangeboden woonruimte reageert, ook buiten haar voorkeursregio. Daaruit blijkt dat het haar niet lukt om binnen een redelijke termijn woonruimte te vinden. Zij betoogt dat haar daarom de algemene weigeringsgronden niet meer kunnen worden tegengeworpen en dat zij een beroep kan doen op de bijzondere, sociaal-medische, urgentiecategorie. [appellante] heeft in hoger beroep een brief van de GGD-arts van 15 mei 2017 en een brief van de cognitief gedragstherapeut, mede namens de psychiater, van 25 mei 2017 overgelegd. Uit deze brieven en uit de brief van haar huisarts van 25 februari 2016 blijkt volgens haar dat zij in aanmerking komt voor sociaal-medische urgentie.
Ten slotte betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college in hetgeen de GGD-arts en de psychiater over haar toestand te kennen hebben gegeven aanleiding had moeten zien de hardheidsclausule toe te passen.
Oordeel van de Afdeling
4. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college de aanvraag om een urgentieverklaring terecht heeft afgewezen op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder c en d, van de Huisvestingsverordening. [appellante] moet redelijkerwijs in staat worden geacht haar huisvestingsprobleem zonder urgentieverklaring op te lossen. Hiervoor zal [appellante], om binnen een redelijke termijn woonruimte te vinden, ook buiten de ring van Amsterdam op aangeboden woonruimte moeten reageren. Uit de stukken die [appellante] heeft overgelegd blijkt dat zij voornamelijk in Amsterdam Zuid en Amsterdam Oost heeft gereageerd op aangeboden woonruimte. Hoewel het begrijpelijk is dat [appellante] in de buurt van haar moeder wenst te wonen, heeft het college daar in redelijkheid geen rekening mee hoeven houden. Zoals het college onweersproken heeft gesteld zijn ook kandidaten met een urgentieverklaring gehouden een woning in heel Amsterdam te accepteren en is voorrang voor een bepaalde buurt nooit mogelijk.
4.1. Omdat een algemene weigeringsgrond van toepassing is, kan geen urgentieverklaring op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening om sociale of medische redenen worden verleend. De hogerberoepsgronden die [appellante] in verband hiermee heeft aangevoerd, behoeven dan ook geen bespreking meer.
4.2. Ten slotte heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de hardheidsclausule van artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening toe te passen. Uit de brief van de GGD-arts die [appellante] heeft overgelegd blijkt dat zij geen 100 meter kan lopen. Daarnaast staat in de brief van de psychiater dat voor de behandeling van de psychische problemen van [appellante] een stap richting zelfstandig wonen noodzakelijk is. Hoewel [appellante] heeft aangetoond dat haar woonsituatie onwenselijk is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat haar situatie niet zodanig uitzonderlijk is dat deze toepassing van de hardheidsclausule zou rechtvaardigen.
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
280-851. BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016, geldend tot 1 januari 2017
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
[…]
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
[…]
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…]
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
De Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2016, no. 6 Beleidsregels voor regionale urgenties, geldend tot 1 januari 2017
2.2. Uitwerking algemene weigeringsgronden
[…]
c. De aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
Hiervan is in ieder geval sprake als:
[…]
- de aanvrager binnen een, gelet op de aard en ernst van het huisvestingsprobleem, binnen een redelijke termijn zelf, gelet op zijn inschrijfduur als woningzoekende, geacht wordt een woning te kunnen vinden.
d. Het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening
Een voorliggende voorziening is een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn.
[…]
3.3.2. Sociaal-medische urgentie
3.3.2.1. Inleiding
Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen zoals bedoeld in artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder b van de verordening, moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
1. Er is op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake van een levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting; van levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing;
[…]
Voor het overige zijn ook de in artikel 2.6.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden van toepassing.
3.3.2.2. Ernstige medische redenen
Onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft wordt een woonsituatie verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen.
[…]
Voor het overige zijn ook de in artikel 2.6.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden van toepassing.
8.1 Hardheidsclausule
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze uitvoeringsregels naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening (artikel 4.2.1 van de Huisvestingsverordening).