ECLI:NL:RVS:2018:587

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
201702494/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Piushavengebied 2009, 3e herziening en de gevolgen voor bebouwingsmogelijkheden

Op 21 februari 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 3e herziening". De zaak is aangespannen door appellanten, beiden wonend te Tilburg, tegen de raad van de gemeente Tilburg, die op 30 januari 2017 het bestemmingsplan heeft vastgesteld. Appellanten hebben beroep ingesteld omdat zij van mening zijn dat het nieuwe bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare beperking van de bebouwingsmogelijkheden voor hun percelen aan de Barkstraat en Piushaven in Tilburg. Het bestemmingsplan is een conserverend plan, wat betekent dat het de bestaande bebouwing en gebruiksmogelijkheden wil behouden, zonder nieuwe ontwikkelingen toe te staan. Appellanten betogen dat de verlaging van de maximaal toegestane goothoogte van 11 meter naar 4 meter hen in hun gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden beperkt. De raad van de gemeente Tilburg heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de verlaging van de goothoogte is gemotiveerd en dat de gemengde bestemming voor de percelen van appellanten nog steeds mogelijk is, ondanks de wijziging in de bouwhoogte. De Afdeling heeft de argumenten van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt tot een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201702494/1/R2.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Tilburg,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 3e herziening (hoek Piushaven - Barkstraat)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2018, waar [appellanten], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.M. van Grinsven, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de percelen Barkstraat 26 en de percelen Piushaven 23 tot en met 28, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie M, nrs. 11537, 11536 en 11536 (hierna: de percelen van [appellanten]) in Tilburg. Op de percelen staat bebouwing in de vorm van drie loodsen. Het plan is een conserverend bestemmingsplan. Dit betekent blijkens de plantoelichting dat het uitgangspunt voor het plan de bestaande bebouwing en de bestaande gebruiksmogelijkheden is. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
[appellanten] wensen voor hun percelen de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan te behouden.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep
3.    [appellanten] betogen allereerst dat het plan ten opzichte van het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare beperking van de bebouwingsmogelijkheden voor hun percelen. Zij voeren hiertoe aan dat de toegestane goothoogte ten onrechte is verlaagd van maximaal 11 m naar maximaal 4 m. Volgens [appellanten] heeft de raad niet gemotiveerd waarom in het plan voor deze verlaging is gekozen. [appellanten] stellen dat een maximale goothoogte van 11 m passend is in de omgeving. Zij wijzen er in dit verband op dat voor percelen in de omgeving wel een maximale goothoogte van 11 m is toegestaan. Door de verlaging van de maximaal toegestane goothoogte tot 4 m wordt het realiseren van de gemengde bestemming voor hun percelen, waaronder het gebruik voor wonen, onmogelijk gemaakt, aldus [appellanten].
3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening. De raad stelt dat in het plan voldoende is gemotiveerd op grond waarvan is besloten tot de verlaging van de maximaal toegestane goothoogte. Verder blijft het realiseren van de gemengde bestemming, ook na de verlaging van de maximaal toegestane goothoogte, mogelijk op de percelen van [appellanten], aldus de raad.
3.2.    In het plan is aan de percelen van [appellanten] de bestemming "Gemengd - 2" toegekend.
Artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels luidt:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
(…)
f. de maximale bouwhoogte bedraagt de maximale hoogte zoals met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven;
g. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn is gelijk aan de maximale bouwhoogte, tenzij een andere goothoogte met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven;
(…)"
Uit de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding volgt dat voor het bouwvlak op de percelen een maximaal toegestane goothoogte van 4 m en een maximaal toegestane bouwhoogte van 8 m geldt.
3.3.    In het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" hadden de percelen van [appellanten] de bestemming "Gemengd - 2".
Artikel 9, lid 9.2.2, van de planregels van dat bestemmingsplan luidt:
"Voor het bouwen gelden de volgende regels:
(…)
f. de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m, tenzij een andere bouwhoogte met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven;
g. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn is gelijk aan de maximale bouwhoogte, tenzij een andere goothoogte met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven. In dat geval geldt tevens de maximale dakhelling zoals met de maatvoeringsaanduiding aangegeven;
(…)"
Ter plaatse van de percelen van [appellanten] gold een maximale bouw- en goothoogte van 11 m.
3.4.    Op de percelen van [appellanten] staat bebouwing in de vorm van drie loodsen. De loodsen bestaan uit één laag. Twee loodsen hebben ook een kap. De loodsen worden volgens de plantoelichting gebruikt voor kleine bedrijvigheid, dienstverlening, een sportschool en wonen. De percelen hebben een oppervlak van ongeveer 32 m bij 35,5 m.
In paragraaf 2.1 van de plantoelichting staat dat de percelen van [appellanten], gelegen op de hoek van de Barkstraat met de Piushaven, een belangrijke positie in de stedenbouwkundige opbouw van het Piushavengebied innemen. Vermeld wordt dat deze percelen enerzijds het beginpunt van de havenkom zijn en anderzijds als de afronding van het deelgebied Koopvaardijstraat in de Piushaven worden gezien. De raad heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat de locatie van de percelen van [appellanten] markant is, omdat deze percelen aan een plein liggen en direct zichtbaar zijn voor bezoekers van het Piushavengebied, met name als zij komen vanuit de binnenstad over de Koopvaardijstraat. De raad heeft erop gewezen dat het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" voorzag in ruime bouwmogelijkheden voor de percelen van [appellanten]. Door de markante positie van de percelen in het Piushavengebied, heeft de raad het onwenselijk geacht dat als gevolg van die ruime bouwmogelijkheden ter plaatse een grote bouwmassa van 11 m hoog wordt opgericht. Om die reden heeft de raad in het voorliggende plan de op de percelen bestaande bebouwing vastgelegd, dat wil zeggen dat voor het bouwvlak op de percelen een maximaal toegestane goothoogte van 4 m en een maximaal toegestane bouwhoogte van 8 m geldt. Hiermee blijft, volgens de raad, de uiterlijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing en daardoor het aanzicht van de omgeving gehandhaafd. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen of dat dit standpunt onvoldoende is gemotiveerd.
De omstandigheid dat, naar [appellanten] stellen, voor andere percelen in de omgeving wel een maximale goothoogte van 11 m is toegestaan, leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in dit verband in redelijkheid gewezen op de bijzondere positie die de percelen van [appellanten] innemen.
Over het betoog van [appellanten] dat door de verlaging van de maximaal toegestane goothoogte tot 4 m het realiseren van de gemengde bestemming voor hun percelen onmogelijk wordt gemaakt, overweegt de Afdeling als volgt. Op de percelen was in het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" gebruik voor bedrijven, kantoren, maatschappelijke instellingen, recreatie, sport, dienstverlening en wonen toegestaan. Deze functies zijn in het voorliggende plan nog steeds toegestaan. Niet is gebleken dat het uitoefenen van deze functies feitelijk niet meer mogelijk is door de verlaging van de maximaal toegestane goothoogte. Voor zover [appellanten] betogen dat als gevolg van de verlaging van de maximaal toegestane goothoogte het gebruik voor wonen op de begane grond niet mogelijk is, wijst de Afdeling erop dat uit artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder g, van de planregels volgt dat wonen, behalve op de verdieping, ook op de begane grond is toegestaan. Voor zover [appellanten] beogen aan te voeren dat het gebruik voor wonen feitelijk onmogelijk is als gevolg van de verlaging van de maximaal toegestane goothoogte, wijst de Afdeling er op dat ter zitting is gebleken dat een van de panden op de percelen van [appellanten] in gebruik is als woning.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare beperking van de bebouwingsmogelijkheden op de percelen van [appellanten]. Hierbij is mede van belang dat ten tijde van de planvaststelling geen concreet bouwplan voor de percelen van [appellanten] voorlag, waarmee de raad rekening diende te houden.
Het betoog faalt
4.    [appellanten] betogen voorts dat het plan voor hun percelen leidt tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden. Ten onrechte staat het plan het gebruik voor detailhandel en horeca niet toe, zo stellen zij.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden voor de percelen van [appellanten] en wijst erop dat in het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" binnen de bestemming "Gemengd - 2" geen horeca en detailhandel waren toegestaan. De raad stelt dat het voorliggende plan voor de percelen voorziet in dezelfde gebruiksmogelijkheden als het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009".
4.2.    In artikel 9, lid 9.1.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" is het gebruik voor horeca en detailhandel niet vermeld als toegestaan gebruik binnen de bestemming "Gemengd - 2".
Uit artikel 9, lid 9.1.2, van de planregels van het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" volgt dat gebruik voor detailhandel en horeca alleen is toegestaan ter plaatse van een zodanige aanduiding. Uit de verbeelding bij dat bestemmingsplan blijkt dat de aanduidingen "horeca" en "detailhandel" niet zijn toegekend aan de percelen van [appellanten]. Gelet hierop was op de percelen van [appellanten] gebruik voor detailhandel en horeca niet toegestaan.
In het voorliggende plan is op de percelen gebruik voor detailhandel en horeca ook niet toegestaan. Voor het oordeel dat, naar [appellanten] stellen, het plan leidt tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden, omdat voor hun percelen niet is voorzien in gebruik voor detailhandel en horeca, bestaat dan ook geen aanleiding.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
408.