201702244/1/A1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, thans: de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2016 heeft de staatssecretaris een tijdelijke ontheffing van de naleving van geluidproductieplafonds van referentiepunten langs de N48 verleend.
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2018, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M. Piras en mr. T. Smolders, en Rijkswaterstaat, vertegenwoordigd door ing. N.B. Elzinghorst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De N48 is een weg waarop titel 11.3 van de Wet milieubeheer (Wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds) van toepassing is. Langs deze weg zijn referentiepunten gelegen waarvoor geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Deze plafonds geven aan welke geluidproductie vanwege de weg maximaal is toegestaan. De beheerder van de weg - in dit geval de Staat der Nederlanden (Rijkswaterstaat) - is verplicht te zorgen voor naleving van de geluidproductieplafonds.
Ingevolge artikel 11.24 van de Wet milieubeheer kan de staatssecretaris op verzoek van de wegbeheerder in verband met bijzondere omstandigheden voor een termijn van ten hoogste vijf jaar ontheffing verlenen van de verplichting tot naleving van geluidproductieplafonds.
Rijkswaterstaat heeft verzocht om zo’n ontheffing te verlenen voor de referentiepunten langs de N48 tussen de N36 en de aansluiting op de N377, in de kern omdat op dat weggedeelte door een onvoorziene toename van verkeer moet worden verwacht dat de geluidproductieplafonds zullen worden overschreden en het op korte termijn voorkomen daarvan door het aanleggen van een geluidarm wegdek kapitaalvernietiging zou betekenen: het huidige wegdek is vrij recent, in 2010, aangelegd. Het aanleggen van een geluidarm wegdek is voorzien in 2021.
De staatssecretaris heeft naar aanleiding daarvan bij zijn besluit van 23 november 2016 ontheffing verleend voor de jaren 2016 tot en met 2020 en daarbij voor de referentiepunten hogere geluidproducties toegestaan, variërend van 0,1 tot 0,8 dB. Dit besluit is bij het thans bestreden besluit op bezwaar van 21 februari 2017 gehandhaafd.
2. [appellanten] wonen in de omgeving van het weggedeelte waarop de ontheffing betrekking heeft. Zij betogen dat de staatssecretaris bij zijn besluitvorming is uitgegaan van te lage geluidwaarden omdat het verkeer de komende jaren verder zal toenemen. Ook zou ten onrechte geen rekening zijn gehouden met een hogere geluidbelasting als gevolg van de uitvoering van de weg ter plaatse. Ten eerste doordat op de weg een geribbelde belijning is aangebracht die veel geluid veroorzaakt als voertuigen eroverheen rijden, en ten tweede doordat door verzakking een knik in de weg is ontstaan. Lege vrachtwagens die eroverheen rijden veroorzaken veel geluid door klapperende laadbakken. In hun nadere stukken betogen [appellanten] verder dat de geluidwaarden ten onrechte niet met een meting zijn vastgesteld. Tot slot wijzen zij op de in artikel 11.51 van de Wet milieubeheer opgenomen schadevergoedingsregeling.
3. De wijze waarop het geluidniveau voor de toepassing van de regeling over de geluidproductieplafonds moet worden vastgesteld, is vastgelegd in hoofdstuk 5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Daarin is, kort weergegeven, bepaald dat het geluidniveau moet worden vastgesteld met de in de bijlagen bij deze regeling opgenomen rekenmethode. Anders dan [appellanten] betogen, is het besluit tot ontheffing van de geluidproductieplafonds dan ook terecht gebaseerd op een vaststelling van het geluidniveau op basis van een modelberekening in plaats van een geluidmeting.
Zoals de staatssecretaris in het verweerschrift heeft opgemerkt, is de feitelijke staat van de weg en de gebruikte wegmarkering niet van invloed op het met de rekenmodellen vast te stellen geluidniveau. De door [appellanten] genoemde knik in de weg en het effect van de geribbelde belijning hebben dus niet tot gevolg dat er voor de toepassing van de regeling over de geluidproductieplafonds een te laag geluidniveau is vastgesteld. Een toename van het verkeer is wél van invloed op het met de rekenmethode vast te stellen geluidniveau. Echter, de staatssecretaris heeft in het verweerschrift betoogd dat bij de berekeningen rekening is gehouden met een toename van het verkeer, en [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is.
Gezien het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris bij zijn besluit is uitgegaan van onjuist berekende geluidwaarden.
4. Voor zover [appellanten] wijzen op artikel 11.51 van de Wet milieubeheer, merkt de Afdeling op dat dit artikel betrekking heeft op een te verlenen schadevergoeding in verband met het nemen van een zogenoemd overschrijdingsbesluit op grond van artikel 11.49 van de Wet milieubeheer. Dat is in deze zaak niet aan de orde. In deze zaak gaat het om een besluit om een tijdelijke ontheffing op grond van artikel 11.24 van de Wet milieubeheer.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
262.