201705562/1/R1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
De vereniging Waardevol Tiel, werkgroep voor cultuurhistorie en leefomgeving, en de vereniging Gelderse Natuur en Milieufederatie, gevestigd te Tiel (hierna: WWT en GNM),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Tiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied - Industrieweg, Brandstofverkooppunt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben WWT en GNM beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
WWT en GNM hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2018, waar WWT en GNM, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door G.J.K. Leemreize, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, advocaat te Zutphen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet aan de Industrieweg te Tiel, ten zuiden van de kruising met de Rivierenlandlaan en de Kellenseweg, in een nieuwe locatie voor het bestaande tankstation met LPG-vulpunt van [belanghebbende], dat thans is gevestigd aan de hoek van de Echteldsedijk en de Havendijk. Het bestaande tankstation zal naar de nieuwe locatie worden verplaatst, om herontwikkeling van de bestaande locatie en de omgeving daarvan mogelijk te maken. WWT en GNM komen op voor de natuurlijke, de landschappelijke en de archeologische waarden ter plaatse van de voorziene nieuwe locatie voor het tankstation.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Procedureel
3. GNMF en WWT betogen dat onduidelijk is of bestuurlijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is gevoerd met de provincie.
3.1. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
3.2. Daargelaten de vraag of in dit geval de verplichting tot bestuurlijk overleg is geschonden, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3215, dat artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van de individuele inwoners en bedrijven van een betrokken gemeente, zodat artikel 8:69a van de Awb in zoverre aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. De Afdeling zal dit betoog daarom niet inhoudelijk bespreken. Actuele regionale behoefte en alternatieven
4. WWT en GNM betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro is vastgesteld, omdat het tankstation niet voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij voeren zij aan dat geen sprake is van een kwantitatieve behoefte, ook niet als het bestaande tankstation zonder verplaatsing naar een nieuwe locatie zou verdwijnen.
Voorts betogen WWT en GNM dat geen sprake is van een kwalitatieve behoefte, omdat verplaatsing van het bestaande tankstation niet meer nodig is. Daarbij voeren zij aan dat de afstandseisen tussen een LPG-vulpunt en woningen door aanpassing van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) op 14 juni 2016 zijn verkleind. Ook bestaan volgens hen geen concrete bouwplannen voor nieuwe woningen in de nabijheid van het bestaande tankstation.
4.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro luidde ten tijde van belang: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;".
4.2. Aan het plan zijn ten grondslag gelegd het rapport "DPO en locatieonderzoek brandstofpompen Tiel" van 16 februari 2011 (hierna: het rapport uit 2011) en het rapport "Verplaatsing tankstation i.r.t. artikel 3.1.6, lid 2 Bro" van 8 juni 2016 (hierna: het rapport uit 2016), beide uitgevoerd door Royal Haskoning. Hierin is vermeld dat in Tiel geen kwantitatieve behoefte bestaat aan een nieuw tankstation. Gelet op deze rapporten, de plantoelichting en het verweerschrift bestaat wel een kwalitatieve behoefte aan een nieuwe locatie voor een tankstation vanwege de noodzaak tot verplaatsing van het bestaande tankstation aan de hoek van de Echteldsedijk en de Havendijk te Tiel. Daarmee wordt de onwenselijke situering van het bestaande tankstation beëindigd. Dit betreft zowel de aanwezigheid van het tankstation als zodanig, als de aanwezigheid van de LPG-installatie.
De gemeente Tiel werkt volgens het verweerschrift al diverse jaren aan de ontwikkeling van drie zogenaamde ‘poortgebieden’ aan de rand van de binnenstad. Hiertoe behoort het project 'Waalfront'. In het Masterplan Waalfront is de doelstelling opgenomen om de positie van Tiel als centrumstad in Rivierenland te verstevigen. Dit wordt bereikt door de relatie tussen de stad en de rivier te versterken, door te investeren in het voorzieningenniveau en door een kwaliteitsimpuls voor de openbare ruimte te realiseren. Een van de ontwikkelingsgebieden is de 'Santwijckse Poort'. Het bestaande tankstation is in dit ontwikkelingsgebied gesitueerd tussen de haven en de binnenstad. Daarmee vormt het bestaande tankstation zowel door de fysieke aanwezigheid als door de visuele uitstraling een grote belemmering voor de hiervoor genoemde ontwikkeling.
Daarnaast is het gemeentelijke beleid volgens de plantoelichting en het verweerschrift gericht op het beperken van de risico's op het gebied van externe veiligheid. Het gaat daarbij niet alleen om het voldoen aan de wettelijke minimumeisen uit de Revi, maar ook om het verder verbeteren van de veiligheidssituatie. Zo is de Milieuvisie 2010-2020 gericht op het voorkomen van transportroutes van gevaarlijke stoffen door het centrum en woongebieden. Beleid en inspanningen van de gemeente Tiel zijn er dan ook al jaren op gericht om risicovolle inrichtingen zoals LPG-tankstations te verplaatsen vanuit de woongebieden van Tiel naar locaties daar buiten, met name ten noorden van de A15.
4.3. Gelet op het vorenstaande is het gemeentelijk beleid gericht op herontwikkeling van de bestaande locatie van het tankstation en de omgeving daarvan.
Voorts voldoet het LPG-vulpunt weliswaar aan de per 14 juni 2016 verlaagde minimumnormen uit het Revi, maar heeft de raad in redelijkheid reeds met het oog op de bestaande woningen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een hogere mate van bescherming kunnen wensen en het bestaande LPG-vulpunt en de daarbij komende transporten met LPG-tankwagens door het centrumgebied onwenselijk kunnen achten. Derhalve behoeft hetgeen WWT en GNM naar voren hebben gebracht over de kans dat nieuwe woningen worden gebouwd geen bespreking.
Gelet op de belangen die zijn gemoeid met de herontwikkeling van het gebied 'Santwijckse Poort' en de verbetering van de externe veiligheid ter plaatse heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een kwalitatieve behoefte aan een nieuwe locatie voor het tankstation. Voorts heeft de raad in redelijkheid van belang kunnen achten dat het plan leidt tot een verbetering van de veiligheidssituatie die verder gaat dan de wettelijke minimumeisen uit de Revi. Het betoog faalt.
5. WWT en GNM betogen dat alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende zijn overwogen.
5.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b van het Bro luidde ten tijde van belang: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;".
5.2. In het rapport uit 2016 staat dat de locaties binnen bestaand stedelijk gebied door de aanwezigheid van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten onvoldoende verbetering van de externe veiligheid bieden. WWT en GNM hebben dit niet dan wel onvoldoende bestreden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende heeft overwogen. Het betoog faalt.
6. WWT en GNM betogen ook dat alternatieve locaties buiten bestaand stedelijk gebied onvoldoende zijn overwogen. Voorts voeren WWT en GNM als extra alternatief aan het weiland aan de Grote Brugse Grintweg, nabij de ijsbaan. Tevens achten zij het mogelijk om alleen de LPG-tank te verplaatsen naar een ander tankstation van dezelfde eigenaar.
6.1. In het rapport uit 2011 zijn vijf locaties beoordeeld aan de hand van een aantal uitgangspunten. Zo is getracht de voorzieningen goed te spreiden, zodat overal in het bebouwde gebied van Tiel op acceptabele afstand een tankstation beschikbaar is. Voorts zijn zoveel mogelijk hinder en risico's uit een oogpunt van externe veiligheid voorkomen. Verder heeft gelet op zowel het belang van de pomphouder als het algemeen belang een locatie langs een doorgaande autoweg de voorkeur. Daarnaast worden de natuur en waardevol landschap zoveel mogelijk gespaard. Voorts is gezocht naar locaties die niet in strijd zijn met de ontwikkelingsstrategieën die zijn neergelegd in het ruimtelijk beleid.
6.2. Op grond van deze uitgangspunten is in het rapport uit 2011 uit vijf alternatieven gekozen voor de locatie aan de Industrieweg / Rivierenlandlaan. Niet in geschil is dat de locatie aan de Provincialeweg / Hamse Biezen geen gewenst alternatief is. Wat betreft de locatie aan de Provincialeweg / Schaarsedijk is in het rapport uit 2011 vermeld dat de locatie te dichtbij een bestaand tankstation ligt. Het alternatief draagt in die zin niet bij aan een goede spreiding van de tankstations. Voor zover WWT en GNM betogen dat dit ook geldt voor de gekozen locatie aan de Industrieweg / Rivierenlandlaan overweegt de Afdeling dat het andere tankstation in de omgeving van de gekozen locatie niet langs een doorgaande autoweg ligt, maar op een bedrijventerrein. Voorts is in het verweerschrift vermeld dat de locatie aan de Doctor J.M. den Uyllaan / Jonkheer P.M. Reuchlinlaan reeds aan een ander tankstation is toegezegd. Voorts is in het rapport uit 2011 vermeld dat locatie aan de Doctor J.M. den Uyllaan / Weegbree economisch niet rendabel is en gelet op de ligging nabij woningen onvoldoende verbetering van de externe veiligheid biedt. Verder is in het verweerschrift vermeld dat de door WWT en GNM naar voren gebrachte locatie aan het weiland aan de Grote Brugse Grintweg niet meer beschikbaar is. De locatie is bestemd voor de realisatie van een kantoor en reeds door de initiatiefnemer daarvan verworven ten behoeve van de uitvoering van dat plan. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat het alternatief aan de Lingedijk in Wadenoyen aan een sluiproute ligt. Een toename van de verkeersintensiteit ter plaatse is mede in verband met de verkeersveiligheid niet gewenst. Wat betreft de mogelijkheid om alleen de LPG tank te verplaatsen naar een ander tankstation van dezelfde eigenaar heeft de raad toegelicht dat daarmee de fysieke aanwezigheid van het bestaande tankstation niet wordt weggenomen.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen kiezen voor de voorziene locatie aan de Industrieweg / Rivierenlandlaan. Het betoog faalt.
Nationaal landschap
7. WWT en GNM betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.7.4.2 van de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de verordening) omdat het leidt tot een aantasting van een Nationaal Landschap als bedoeld in deze bepaling. Hierbij voeren zij aan dat het plan afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Rivierengebied, waaronder met name de openheid. Voorts is volgens hen niet voldaan aan de voorwaarden uit het tweede lid van het artikel. In dit verband voeren zij aan dat alternatieve locaties onvoldoende zijn overwogen, dat geen sprake is van redenen van groot openbaar belang, en dat de openheid door de als compenserende maatregel bedoelde landschappelijke inpassing nog verder wordt aangetast.
7.1. Artikel 2.1.1 van de verordening luidt als volgt:
"Begripsbepaling
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
24 Nationaal Landschap
Gebied met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten."
Artikel 2.7.4.2 van de verordening luidt als volgt:
"Nationaal landschap
1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk:
a. als er geen reële alternatieven zijn;
b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en
c. er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen
3. De geometrische plaatsbepaling van het bepaalde in dit artikel is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Landschap."
7.2. Het plangebied maakt deel uit van het 'Nationaal Landschap Rivierengebied' en meer specifiek het deelgebied 'Buren - Kerk-Avezaath'. De kernkwaliteiten zijn neergelegd in het document 'Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen'. Daartoe behoren:
- Karakteristieke, kleinschalige oeverwal met rijke afwisseling van boomgaarden, gras- en bouwlanden, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing, buitenplaatsen, kasteelterreinen en beeldbepalende boerderijen.
- Hogere oeverwalgronden worden afgewisseld met lagere gronden langs weteringen. Het natuurlijk reliëf is bepalend geweest voor de nederzettingen op de hoogste delen van de oeverwallen.
- De hoofdstructuur van ontsluiting en ontwatering met bochtige wegen op de oeverwallen en Rechte wegen in de lagere gebieden en met weteringen is zeldzaam gaaf.
7.3. Gelet op het nader stuk van 9 januari 2018 en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen stelt de raad zich primair op het standpunt dat het plan niet leidt tot een aantasting van de kernkwaliteiten als bedoeld in artikel 2.7.4.2, eerste lid, van de verordening.
De Afdeling stelt vast dat, anders dan GNMF en WWT veronderstellen, de openheid geen kernkwaliteit van het deelgebied 'Buren - Kerk-Avezaath' is. Voor een aantal andere landschappen is de openheid wel als afzonderlijke kernkwaliteit genoemd. Hieruit volgt dat de openheid als zodanig niet in de overige kernkwaliteiten dient te worden ingelezen. Voorts bestaat in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de kernkwaliteiten zoals genoemd in 5.2 door de bouw van een tankstation worden aangetast.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene tankstation niet leidt tot een aantasting van de kernkwaliteiten als bedoeld in artikel 2.7.4.2, eerste lid, van de verordening. Aan de toepassing van het tweede lid wordt niet toegekomen, zodat hetgeen daaromtrent is aangevoerd geen bespreking behoeft. Het betoog faalt.
7.4. Voor zover het betoog van de GNMF en WWT moet worden begrepen als een meer algemeen betoog dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening leidt tot een aantasting van het landschap, overweegt de Afdeling dat in artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels een voorwaardelijke verplichting is neergelegd voor de aanleg en de instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen landschapsinpassingsplan. In de plantoelichting staat dat hiermee aan de hand van de landschappelijke kenmerken en waarden van het plangebied en de omgeving is gekomen tot een zorgvuldige inpassing met gebiedseigen beplanting. Aan de zijde van het waardevolle landschap langs de Doode Linge is een goede afscherming gewaarborgd door de gesloten singelbeplanting. Met gebruik van hoogstamfruitbomen wordt verwezen naar de boomgaard die in het verleden op de locatie aanwezig is geweest. Het betoog faalt.
Archeologie
8. GNMF en WWT betogen dat het plan een te lage bescherming van de archeologische waarden biedt. Hierbij voeren zij aan dat de gronden volgens de provinciale Archeologische Waardenkaart zijn aangeduid als 'Archeologische parel' en 'Archeologische ruwe diamant'.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de dubbelbestemmingen voor de archeologische waarden zijn overgenomen uit het "Paraplu-bestemmingsplan Archeologie" uit 2010. Voor zover uit ter plaatse uitgevoerd nader archeologisch onderzoek blijkt dat de verwachtingswaarde moet worden bijgesteld, zal dit zijn uitwerking vinden in nadere richtlijnen voor werkzaamheden in het gebied en eventueel vervolgonderzoek, aldus de raad.
8.2. Het plangebied heeft grotendeels de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5". Het zuidoostelijke deel heeft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4".
Artikel 4 van de planregels luidt als volgt:
"4.1 De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden."
4.2.1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
(…)
4.2.3 Het onder 4.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor:
a.de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder het maaiveld;
b.de bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 500 m²;
c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd."
Artikel 5 van de planregels voor de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" kent een identieke bepaling, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 5.000 m2 bedraagt.
8.3. Het plan voorziet in de bouw van een tankstation. Derhalve is de bouw van een bouwwerk aan de orde waarbij grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder het maaiveld als bedoeld in artikel 4, lid 4.2.3, aanhef en onder a, van de planregels. Gelet hierop staat vast dat voor de uitvoering van het plan archeologisch onderzoek zal moeten plaatsvinden. In het aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een te lage bescherming van de archeologische waarden biedt. Het betoog faalt.
Natuurtoets
9. GNMF en WWT betogen dat onder de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) soorten bescherming genieten die onder de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) niet beschermd waren en andersom. Voorts wordt niet voldaan aan de voorwaarden uit de Wnb om een ontheffing aan te vragen nu geen sprake is van een wettelijk belang en voor de alternatieve locaties geen natuuronderzoek is verricht.
Voorts bestrijden GNMF en WWT dat geen verblijfsmogelijkheden voor vleermuizen aanwezig zijn. In dit verband wijzen zij op de boerderij met verschillende gebouwen in de directe nabijheid van het plangebied. Zij vrezen voor nadelige effecten voor vleermuizen en andere nachtjagers in de vorm van verkleining van het foerageergebied en de invloeden van verlichting en geluid.
Verder komen in het gebied weidevogels en patrijzen voor, aldus GNMF en WWT.
9.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De raad heeft het plan niet kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
9.2. In de Ffw was een aantal diersoorten van bescherming uitgezonderd. Ten tijde van het opstellen van de natuurtoets was nog niet bekend of deze soorten ook onder de Wnb van bescherming zouden worden uitgezonderd. Voor zover bij het veldonderzoek aangetroffen, betreft het hier de haas, de veldmuis, de vos, de woelrat, de bruine kikker, de gewone pad, de kleine watersalamander, de meerkikker en de bastaardkikker. Gelet op artikel 3.31 van de Regeling natuurbescherming (hierna: Rnb), gelezen in samenhang met bijlage 10 daarbij, waren deze diersoorten ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit van bescherming uitgezonderd, behoudens de bastaardkikker.
De bastaardkikker is geen beschermde soort als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van de Wnb. Derhalve valt deze soort onder het verbod uit artikel 3.10, eerste lid, onder b, en de ontheffingsbepaling uit artikel 3.10, tweede lid. Volgens die bepaling kan, als er geen andere bevredigende oplossing bestaat, een ontheffing worden verleend in geval van noodzaak in het kader van de ruimtelijke inrichting van gebieden. Nu het plan voorziet in de ruimtelijke inrichting van een gebied, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan een wettelijk belang dient. Voorts heeft de raad zich, gelet op het overwogene onder 6.2, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de besproken alternatieve locaties geen andere bevredigende oplossing bestaat, zodat daar geen natuuronderzoek naar hoefde te worden verricht. Hieruit volgt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de verwachting dat een ontheffing voor de bastaardkikker kan worden verleend.
Ten aanzien van vleermuizen is in de natuurtoets vermeld dat in het plangebied geen (geschikte) verblijfplaatsen zijn aangetroffen. Er zijn geen gebouwen binnen het plangebied aanwezig en de bomen bevatten geen holtes. Dit neemt niet weg dat, met het oog op eventuele verblijfplaatsen buiten het plangebied, is onderzocht of het plangebied en de omgeving daarvan kunnen dienen als vliegroutes of foerageergebied. In dit kader is vermeld dat de bomen langs de Industrieweg, die als vliegroute kunnen dienen, behouden blijven. Verder vormen de bomen en de watergang, gelet op de kleine schaal, geen essentiële functie voor vleermuizen. Nadelige effecten op vleermuizen zijn dan ook uit te sluiten, aldus het natuuronderzoek.
Voorts is niet gebleken dat het plan leidt tot een zodanige intensivering van verlichting en geluid voor de aanwezige diersoorten dat om die reden sprake is van strijd met de Wnb dan wel een goede ruimtelijke ordening. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het tankstation aan een bestaand kruispunt ligt en dat het plan voorziet in een landschappelijke inrichting met een gesloten singelbeplanting.
Wat betreft broedvogels staat in de natuurtoets dat nadelige effecten kunnen worden uitgesloten als de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen.
Ook voor het overige bestaat in het aanvoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de natuurtoets zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich daar bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid op heeft kunnen baseren.
Het betoog faalt.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Slump w.g. Hupkes
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
635.