201702308/1/A1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Bewonersvereniging BroekerSchans, gevestigd te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, en anderen (hierna: de bewonersvereniging en anderen),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2016 heeft het college de brief van de bewonersvereniging en anderen van 16 april 2016, voor zover dit moet worden aangemerkt als een verzoek om handhaving ten aanzien van de provinciale weg N506, afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2016 heeft het college het door de bewonersvereniging en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de bewonersvereniging en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2018, waar de bewonersvereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.H. Tamsma, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M. Schaper, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De woningen van de leden van de bewonersvereniging en de woningen van de andere appellanten zijn gelegen aan het Nassaupark en Achter ’t Rad te Bovenkarspel. Deze woningen liggen op korte afstand van de provinciale weg N506. Volgens de bewonersvereniging en anderen mochten deze woningen alleen worden gebouwd indien een geluidsscherm met een hoogte van 1,30 m en een lengte van 105 m zou worden geplaatst, waardoor ter plaatse van de woningen aan een maximale geluidsbelasting van onderscheidenlijk 50 dB(A) en 49 dB(A) zou worden voldaan. Dat aan deze geluidgrenswaarden moet worden voldaan, volgt volgens de bewonersvereniging en anderen uit artikel 100, tweede lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). De bewonersvereniging en anderen betogen dat het college een geluidsscherm in de voormelde omvang ten onrechte niet heeft geplaatst. Hierdoor is de geluidsbelasting ter plaatse van hun woningen ten onrechte hoger dan waarvan bij de bouw is uitgegaan en is het college verplicht het bestaande geluidsscherm langs de N506 te verhogen en te verlengen, zodat aan voormelde geluidsnormen zal worden voldaan, aldus de bewonersvereniging en anderen.
2. De klachten van de bewonersvereniging en anderen hebben mede betrekking op de lange voorgeschiedenis met betrekking tot ervaren geluidsoverlast, alsook gesprekken en briefwisseling daarover met het college. In deze procedure staat deze voorgeschiedenis niet ter beoordeling, maar de vraag of het college naar aanleiding van het verzoek van de bewonersvereniging en anderen van 16 april 2016 verplicht was handhavend op te treden.
3. Het college heeft het verzoek om het treffen van geluidreducerende maatregelen opgevat als een verzoek om handhaving en dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft het college van belang geacht dat de normen van de Wgh alleen bescherming bieden als een verkeerssituatie verandert, maar niet opgetreden kan worden tegen de groei van het wegverkeer en de daarmee gepaard gaande toename van het geluid. Van een verandering van de verkeerssituatie is ten tijde van belang geen sprake, aldus het college.
3.1. Artikel 1 van de Wgh luidt, voor zover hier van belang: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek […] blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 […] als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd."
Artikel 73 luidt: "Dit hoofdstuk is van toepassing op:
a. de aanleg en reconstructie van wegen die niet zijn aangegeven op de geluidplafondkaart;
b. de sanering van de op grond van artikel 88, eerste lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2007, aan Onze Minister gemelde aanwezige woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, voor zover die niet zijn gemeld vanwege de ondervonden geluidsbelasting van wegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart;
c. de projectie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen binnen de zones van wegen, bedoeld in artikel 74."
Artikel 100, eerste lid, luidt: "Behoudens het tweede en derde lid is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB."
Het tweede lid luidt: "Ingeval eerder bij of krachtens deze wet […] een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, geldt de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:
a. de heersende waarde;
b. de eerder vastgestelde waarde."
3.2. Hoofdstuk 6 van de Wgh, waartoe de artikelen 73 en 100 behoren, heeft betrekking op zones langs wegen. De in dit hoofdstuk vermelde geluidgrenswaarden moeten door het bevoegd gezag in acht worden genomen bij ruimtelijke besluiten, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of besluiten over de aanleg en reconstructie van wegen. Anders dan de bewonersvereniging en anderen betogen, kan uit de systematiek van de Wgh niet een bevoegdheid tot handhaving van geluidgrenswaarden los van dergelijke ruimtelijke besluiten worden afgeleid (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9014). Nu er geen ruimtelijke besluit ter beoordeling staat waarbij de geluidgrenswaarden in acht moesten worden genomen, heeft het college het verzoek om handhavend optreden terecht afgewezen. Ook een verwijzing naar de geluidgrenswaarden in het bestemmingsplan "Achter ’t Rad" kan de bewonersvereniging en anderen niet baten, reeds omdat dit bestemmingsplan met de inwerkingtreding van het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stede Broec - Zuid" is vervallen.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Jong
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
628.