ECLI:NL:RVS:2018:573

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
201700737/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor Lidl Nederland GmbH in Grou

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 14 december 2016 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden heeft vernietigd. Het college had op 10 december 2015 een omgevingsvergunning verleend aan Lidl Nederland GmbH voor het verplaatsen en wijzigen van in- en uitritten op de hoek van de Oedsmawei/J.W. de Visserwei te Grou. De appellant, die in de nabijheid woont, vreest dat deze veranderingen zullen leiden tot onveilige verkeerssituaties.

De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd waarom er geen weigeringsgronden van toepassing waren en heeft het besluit op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij Lidl en het college schriftelijke uiteenzettingen hebben gegeven. Tijdens de zitting op 5 december 2017 zijn de betrokken partijen verschenen, waaronder de appellant bijgestaan door mr. W. Visser, en vertegenwoordigers van Lidl en het college.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het rapport van Bureau Roelofs, dat concludeert dat de nieuwe in- en uitritten niet tot een onveilige verkeerssituatie zullen leiden, te betwijfelen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand gelaten, en het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201700737/1/A1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Grou, gemeente Leeuwarden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 december 2016 in zaken nrs. 16/1993 en 16/2325 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2015 heeft het college aan Lidl Nederland GmbH omgevingsvergunning verleend voor het verplaatsen/wijzigen van enkele in- en uitritten op de hoek van de Oedsmawei/J.W. de Visserwei te Grou.
Bij besluit van 28 april 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en Lidl hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en Lidl hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Visser, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, het college, vertegenwoordigd door A.J. Grondsma, en Lidl, vertegenwoordigd door mr. C.F. Geerdes, advocaat te Nijmegen, vergezeld door ing. T. Adema, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het college heeft aan Lidl op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (hierna: de APV) omgevingsvergunning verleend voor het verplaatsen/wijzigen van enkele in- en uitritten op de hoek van de Oedsmawei/J.W. de Visserwei te Grou ten behoeve van de ontsluiting van een supermarkt van Lidl. [appellant] woont nabij de nieuwe in- en uitritten. Hij vreest dat realisering daarvan tot onveilige verkeerssituaties zal leiden.
2.    De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het college onvoldoende had onderbouwd waarom zich geen van de weigeringsgronden van artikel 2.12, tweede lid, van de APV voordoen. Gelet op het door Lidl in beroep overgelegde verkeersonderzoek van Bureau Roelofs van 23 augustus 2016 en het verhandelde ter zitting, waaronder de toelichting van de door Lidl meegebrachte deskundige Adema, en op de omstandigheid dat het rapport van Bureau Roelofs door het college is onderschreven, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand te laten. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het rapport van Bureau Roelofs het door [appellant] ingebrachte advies van Veilig Verkeer Nederland (hierna: VVN) van 21 november 2016 voldoende gepareerd. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat het advies van VVN enkel de algemene verkeersveiligheid als toetsingskader hanteert en andere factoren, zoals ruimtelijke ordening, niet laat meewegen.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand heeft gelaten. Volgens hem heeft de rechtbank aan het advies van VVN onvoldoende gewicht toegekend en heeft zij niet deugdelijk gemotiveerd waarom met het onderzoek van Bureau Roelofs het advies van VVN afdoende is weerlegd. Daarbij wijst [appellant] erop dat het advies van VVN pas na het rapport van Bureau Roelofs is opgesteld. Uit het advies van VVN en een advies van de Fietsersbond blijkt dat de verkeersveiligheid onvoldoende is gewaarborgd, aldus [appellant].
3.1.    Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo luidt:
"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."
Artikel 2.12, eerste lid, van de APV luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg."
Het tweede lid, aanhef en onder b, luidt:
"Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg."
3.2.    In het rapport van Bureau Roelofs van 23 augustus 2016 wordt geconcludeerd dat de nieuwe in- en uitritten niet tot een onveilige verkeerssituatie leiden. Volgens het rapport zijn de wegen breed genoeg en hebben fietsers, die voorrang moeten geven, goed zicht op het verkeer in de J.W. de Visserwei.
3.3.    De rechtbank heeft in het advies van VVN terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het rapport van Bureau Roelofs onjuist of onvolledig is. Het advies van VVN is vrij globaal van aard en opgesteld met het oog op een optimale situatie voor de verkeersveiligheid. In dat kader is geconcludeerd dat de nieuwe situatie kan leiden tot een verkeersprobleem bij de kruising van de Stationsweg en de J.W. de Visserwei en dat door de toename van het aantal motorvoertuigen de situatie gevaarlijker zal kunnen worden. Uit dat advies kan echter niet worden afgeleid dat door het realiseren van de vergunde in- en uitritten een onveilige verkeerssituatie zal ontstaan. Ook het in hoger beroep overgelegde advies van de Fietsersbond biedt daarvoor geen grond. Daarin staat slechts dat het onverstandig is in- en uitritten voor 1000 auto's extra per dag toe te voegen en dat het beter is een parkeervoorziening op een andere locatie te treffen.
De conclusie is dan ook dat de rechtbank haar oordeel op het rapport van Bureau Roelofs heeft mogen baseren. Hoewel de realisering van de in- en uitritten tot een behoorlijke toename van het aantal verkeersbewegingen zal leiden, heeft de rechtbank op grond van dat rapport terecht aannemelijk geacht dat dit niet tot een onveilige verkeerssituatie zal leiden. Voor dat oordeel vindt de Afdeling ook steun in het in hoger beroep overgelegde nadere rapport van Bureau Roelofs van 12 mei 2017. In dat nadere rapport wordt aan de hand van een uitgebreidere motivering opnieuw geconcludeerd dat zich geen verkeersonveilige situatie zal voordoen en wordt toegelicht waarom de opmerkingen van VVN en de Fietsersbond niet tot een andere conclusie leiden.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de vergunning in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg als bedoeld in artikel 2.12, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV had moeten weigeren. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar dan ook in stand kunnen laten. Dat het college zal laten onderzoeken of de verkeerssituatie in de praktijk daadwerkelijk veilig is, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan [appellant] stelt, kan daaruit niet worden afgeleid dat het college zelf ook twijfelt of de verkeerssituatie veilig is. Zoals het college heeft toegelicht, blijft de verkeersveiligheid van groot belang en zal die vanuit de publieke taak van de gemeente de aandacht houden. Mocht in de praktijk blijken dat de verkeersveiligheid op onaanvaardbare wijze is achteruitgegaan, zal worden bezien of maatregelen moeten worden getroffen. Een verkeersonveilige situatie wordt op dit moment echter niet voorzien, zodat er geen aanleiding bestond voor het college om de gevraagde vergunning te weigeren.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Slump
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
402-457.