ECLI:NL:RVS:2018:516

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201704321/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010 in Den Haag

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 februari 2018 uitspraak gedaan over een beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 22 maart 2017 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat [appellant] op 20 maart 2017 in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. Het college stelde dat een deel van de kosten van de bestuursdwang, € 126,00, voor rekening van [appellant] zou komen.

[Appellant] had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 8 mei 2017 ongegrond. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 januari 2018 heeft het college zich verdedigd, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein. De Raad van State heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen.

De Raad overwoog dat de toepassing van bestuursdwang rechtmatig was, omdat in de aangetroffen huisvuilzak een brief met de naam- en adresgegevens van [appellant] was aangetroffen. Dit maakte het voor het college aannemelijk dat [appellant] de overtreder was van de Afvalstoffenverordening. [Appellant] betoogde dat hij niet verantwoordelijk was voor de huisvuilzak, omdat deze op een afstand van ongeveer 1,5 km van zijn woning was aangetroffen. De Raad oordeelde echter dat deze afstand op zichzelf onvoldoende was om aan te nemen dat hij niet de overtreder was.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak bevestigde de bevoegdheid van het college om bestuursdwang toe te passen in dit geval.

Uitspraak

201704321/1/A1.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2017 heeft het college zijn beslissing om op 20 maart 2017 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een gedeelte, € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 8 mei 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, is verschenen.
Overwegingen
1.    Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."
Artikel 9, eerste lid, luidt: "het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
2.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 20 maart 2017 aan de Molenslootstraat ter hoogte van het pand nummer [...] is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een brief is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij als overtreder van artikel 4, tweede lid, in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening moet worden aangemerkt.
3.    [appellant] betoogt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. Dichtbij zijn woning aan de [locatie] in Den Haag zijn ondergrondse restafvalcontainers, waar hij altijd zijn huisvuil ter inzameling aanbiedt. De plek waar de huisvuilzak is aangetroffen, ligt volgens hem op ongeveer 1,5 km van zijn woning en het is daarom onlogisch dat hij daar zijn huisvuil zou hebben achtergelaten. Hij vermoedt dat de in de huisvuilzak aangetroffen brief bij een verkeerd adres is bezorgd, en dat de ontvanger de brief heeft weggegooid en de huisvuilzak op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden.
3.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2.    Nu in de huisvuilzak een brief met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, is de huisvuilzak tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college ervan mag uitgaan dat [appellant] de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
3.3.    De enkele omstandigheid dat [appellant] op een afstand van ongeveer 1,5 km woont van de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1014). [appellant] heeft geen bijkomende omstandigheden aangevoerd waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afstand van zijn woning naar de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen niet kon overbruggen. De omstandigheid dat op korte afstand van zijn woning inzamelvoorzieningen zijn gesitueerd, is daarvoor onvoldoende.
[appellant] heeft voorts geen omstandigheden aangevoerd waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat de in de huisvuilzak aangetroffen brief, afkomstig van een meubelzaak en betreffende een betalingsverzoek, op een ander adres is bezorgd en dat een ander de brief in de huisvuilzak heeft gedaan en deze op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Pans    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
163-860.