AFDELING
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], gevestigd te Amsterdam, en [appellant B], wonend te Amsterdam,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2016 in zaken nrs. 15/6511 en 15/6512 in het geding tussen:
[appellante A] en [appellant B]
de burgemeester van Amsterdam en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum.
Bij besluit van 17 april 2015 hebben de burgemeester en het algemeen bestuur [appellante A] en [appellant B] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de exploitatie van de massagesalon in het pand aan de [locatie] (hierna: het pand) te staken en gestaakt te houden, alsmede de matrassen, dan wel massagetafels, uit het pand te verwijderen, binnen een termijn van één week na de dagtekening van dit besluit.
Bij onderscheiden besluiten van 8 en 9 september 2015 hebben het algemeen bestuur en de burgemeester, ieder voor zich, het door [appellante A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 6 april 2016 heeft de rechtbank de door [appellante A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester en het algemeen bestuur hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester en het algemeen bestuur hebben op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2017, waar [appellant B] en [appellante A], vertegenwoordigd door [appellant B], bestuurder en eigenaar, bijgestaan door mr. H.J.M. van Gellekom, juridisch adviseur te Zaandam, en de burgemeester en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Buijs, zijn verschenen.
1. De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), het Besluit omgevingsrecht, de Algemene plaatselijke verordening 2008 (hierna: Apv), het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" (hierna: het bestemmingsplan) en het Bevoegdhedenregister bestuurscommissies (hierna: het Bevoegdhedenregister) en de relevante onderdelen uit het in de Handhavingsstrategie locatiegebonden prostitutiebedrijven en seksinrichtingen (hierna: Handhavingsstrategie) neergelegde handhavingsbeleid van de burgemeester zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2. Anders dan [appellante A] en [appellant B] ter zitting van de Afdeling hebben gesteld, zijn de besluiten van 17 april 2015, voor zover dat door het algemeen bestuur is genomen, en 8 september 2015 door het daartoe bevoegde bestuursorgaan genomen. De bevoegdheid van het algemeen bestuur volgt uit het vermelde onder nummers B.14 en X.3 van het Bevoegdhedenregister. Zoals het algemeen bestuur terecht heeft toegelicht, is de in de laatste kolom onder nummer B.14 van het Bevoegdhedenregister vermelde uitzondering in dit geval niet van toepassing, omdat legalisatie van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zou daartoe in dit geval worden overgegaan, niet zou plaatsvinden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo, maar met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2 van de Wabo en artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
3. Bij onherroepelijk geworden besluit van 9 januari 2015 hebben de burgemeester en het algemeen bestuur, ieder voor zover daartoe bevoegd, de toenmalige exploitant van [bedrijf A] en haar bestuurder en eigenaar, [persoon], onder aanzegging van bestuursdwang gelast de exploitatie van de massagesalon in het pand te staken en gestaakt te houden, alsmede de matrassen uit het pand te verwijderen, binnen een termijn van één week na de dagtekening van dat besluit. Aan deze last ligt ten grondslag dat bij de exploitatie van de massagesalon massages worden gecombineerd met prostitutieactiviteiten, zodat in het pand een prostitutiebedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met artikel 3.27, eerste lid, van de Apv, tot handhaving waarvan de burgemeester bevoegd is, en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 7 van de regels bij het bestemmingsplan, tot handhaving waarvan het algemeen bestuur bevoegd is. Op 20 februari 2015 heeft [bedrijf A] de exploitatie van de massagesalon in het pand gestaakt. Op 27 februari 2015 heeft [bedrijf A] de onderneming, bestaande uit de exploitatie van de massagesalon in het pand, verkocht aan [appellante A], waarvan [appellant B] bestuurder en eigenaar is. Een op deze datum daartoe door [appellant B] en [persoon], namens [appellante A] en [bedrijf A], ondertekende koopovereenkomst vermeldt dat de overdracht en levering plaatsvinden door ondertekening van deze overeenkomst en dat [appellante A] op de hoogte is van de sluiting van gemeentewege van de massagesalon. Deze koopovereenkomst vermeldt voorts dat [appellante A] het in bijlage 1 bij deze overeenkomst vermelde personeel van de massagesalon overneemt als ook de in het pand aanwezige inventarisatie, vermeld in bijlage 2. [appellante A] heeft de exploitatie van de massagesalon voor € 75.000,00 van [bedrijf A] overgenomen en moet dat bedrag in vijftien maandelijkse termijnen van € 5.000,00 voldoen. Op grond van een gelijktijdig op 27 februari 2015 gesloten overeenkomst van onderhuur zijn [persoon], die het pand huurde, en [appellante A] op 27 februari 2015 tevens met elkaar overeengekomen dat [persoon] het pand aan [appellante A] gaat onderverhuren voor € 12.407,88 per maand en dat [appellante A] per maand € 2.500,00 aan [persoon] betaalt als vergoeding voor reeds door [persoon] gemaakte verbouwingskosten. In het pand zijn vijf massagekamers aanwezig. Toezichthouders van de gemeente hebben op 13 maart 2015 geconstateerd dat [appellante A] onder de naam "[bedrijf B]" een massagesalon in het pand exploiteert. Ten tijde van de behandeling van het hoger beroep had [appellante A] de exploitatie van deze massagesalon in het pand gestaakt. [appellante A] noch [appellant B] hebben bestreden dat voor 9 januari 2015 een prostitutiebedrijf in de massagesalon werd geëxploiteerd.
Het besluit van 17 april 2015
4. Bij besluit van 17 april 2015 hebben de burgemeester en het algemeen bestuur, ieder voor zover daartoe bevoegd, [appellante A] en [appellant B] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de exploitatie van de massagesalon in het pand te staken en gestaakt te houden, alsmede de matrassen, dan wel massagetafels, uit het pand te verwijderen, binnen een termijn van één week na de dagtekening van dat besluit. Aan deze last ligt ten grondslag dat in het pand een prostitutiebedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met artikel 3.27, eerste lid, van de Apv en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 7 van de regels bij het bestemmingsplan. De burgemeester en het algemeen bestuur hebben zich daartoe op het standpunt gesteld dat [appellante A] de exploitatie van de massagesalon, zij het onder een andere naam, heeft voortgezet en dat [appellante A] en [appellant B] de bedrijfsvoering van [bedrijf A], waarbij massages met prostitutieactiviteiten werden gecombineerd, niet wezenlijk hebben veranderd. Dat [appellante A] die bedrijfsvoering heeft voortgezet hebben de burgemeester en het algemeen bestuur gebaseerd op het feit dat [appellante A] de bij [bedrijf A] werkzame masseuses naar [appellante A] als vermeld in de koopovereenkomst van 27 februari 2015 heeft overgenomen, op de hoogte van de koopsom van de massagesalon die, nu [persoon] de huur van het pand niet heeft verlengd, binnen vijftien maanden moet zijn terugverdiend, op de hoge maandlasten van [appellante A] voor het exploiteren van de massagesalon in het pand en op de zakelijke relatie tussen [appellant B] en [persoon] bij de exploitatie van horecaondernemingen. Voorts hebben de burgemeester en het algemeen bestuur in aanmerking genomen dat uit het verslag van een gesprek dat op 19 maart 2015 tussen [appellant B] en ambtenaren van de afdelingen veiligheid en handhaving van de gemeente Amsterdam heeft plaatsgevonden, blijkt dat [appellante A] het interieur van de overgenomen massagesalon onveranderd laat en dat ter voorkoming van prostitutieactiviteiten geen andere maatregelen worden getroffen dan de maatregelen die ook al door [bedrijf A] waren getroffen en die, naar gebleken, geen effect hebben gehad. De burgemeester en het algemeen bestuur hebben voorts gewezen op de omstandigheid dat verbalisanten op 4 april 2015 van bezoekers van massagesalon "[bedrijf B]" hebben vernomen dat zij daar ongevraagd een "happy ending" aangeboden hebben gekregen en dat één van deze bezoekers daarvan gebruik heeft gemaakt. Voor de toepassing van deze last wordt naar de Handhavingsstrategie verwezen. De burgemeester en het algemeen bestuur hebben zich op het standpunt gesteld dat de prostitutieactiviteiten in de massagesalon met de overige bedrijfsactiviteiten samenhangen en daarvan niet los kunnen worden gezien, zodat het noodzakelijk is dat alle bedrijfsactiviteiten worden gestaakt. Zij hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat en dat handhavend optreden niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
De besluiten van 8 en 9 september 2015
5. Bij onderscheiden besluiten van 8 en 9 september 2015 hebben het algemeen bestuur en de burgemeester, door naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 2 september 2015 te verwijzen en dat advies en de daaraan ten grondslag gelegde motivering over te nemen, ieder voor zich het besluit van 17 april 2015 gehandhaafd. Dat advies vermeldt in navolging van het besluit van 17 april 2015 dat aannemelijk is dat [appellante A] na overname van de massagesalon de bedrijfsvoering van [bedrijf A] heeft voortgezet. Voorts vermeldt dat advies dat verbalisanten niet alleen op 4 april 2015, maar ook op 17 en 19 april 2015 van bezoekers van massagesalon "[bedrijf B]" hebben vernomen dat zij daar ongevraagd een "happy ending" aangeboden hebben gekregen en dat sommigen van hen daarvan gebruik hebben gemaakt.
6. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester en het algemeen bestuur in dit geval bevoegd waren handhavend op te treden. De burgemeester en het algemeen bestuur hebben aan de aan [appellante A] en [appellant B] opgelegde last ten grondslag mogen leggen dat [appellante A] de bedrijfsvoering na overname van de massagesalon niet wezenlijk heeft veranderd en dat derhalve sprake was van een voortgezette overtreding. Dat [appellante A] de bedrijfsvoering niet wezenlijk heeft veranderd, wordt bevestigd door de bewijsmiddelen die duiden op prostitutieactiviteiten in de massagesalon "[bedrijf B]", aldus de rechtbank.
7. [ appellante A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij in strijd hebben gehandeld met artikel 3.27, eerste lid, van de Apv en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 7 van de regels bij het bestemmingsplan en dat de burgemeester en het algemeen bestuur daartegen handhavend hebben mogen optreden. [appellante A] en [appellant B] voeren daartoe aan dat de bij besluit van 9 januari 2015 aan [bedrijf A] verweten bedrijfsvoering niet aan het besluit van 17 april 2015 ten grondslag had mogen worden gelegd. [appellante A] heeft de massagesalon immers geopend nadat [bedrijf A] aan de bij dat besluit aan haar opgelegde last had voldaan. Bovendien is [appellante A] een nieuwe exploitant met een eigen bedrijfsvoering gericht op het niet toestaan van prostitutieactiviteiten. Ter zake van hun bedrijfsvoering wijzen [appellante A] en [appellant B] erop dat [appellante A] minder dan de helft van de medewerkers van de oude massagesalon heeft overgenomen. Verder wijzen zij op instructies die zij het personeel van [appellante A] hebben gegeven en op de wijze waarop zij informatie aan klanten van de massagesalon hebben verschaft. Van voortzetting van de eerder aan [bedrijf A] verweten bedrijfsvoering is derhalve geen sprake, aldus [appellante A]. De rapporten van bevindingen waarin is vermeld wat verbalisanten op 4, 17 en 19 april 2015 van bezoekers van massagesalon "[bedrijf B]" hebben vernomen, zijn voorts onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar. Ter zitting bij de Afdeling hebben [appellante A] en [appellant B] te kennen gegeven dat zij niet bestrijden dat de betrokken verbalisanten de personen die uit de salon kwamen hebben gesproken, maar dat zij hun bevindingen onvoldoende substantieel achten om de sluiting van de massagesalon te kunnen rechtvaardigen en dat met een minder verstrekkende maatregel had kunnen worden volstaan.
7.1.Een op 5 april 2015 door twee bestuurlijk handhavers prostitutie/ toezichthouders van de gemeente Amsterdam opgemaakt rapport van bevindingen vermeldt dat deze toezichthouders op 4 april 2015 omstreeks 15.30 uur hebben gezien dat twee jonge mannen uit massagesalon "[bedrijf B]" kwamen lopen. Deze mannen hebben de verbalisanten desgevraagd te kennen gegeven dat zij massagesalon "[bedrijf B]" hadden bezocht en dat de masseuses hun ongevraagd een "happy ending" hadden aangeboden, maar dat dit wel meer geld zou kosten dan de afgesproken € 20,00. Eén van deze mannen gaf te kennen van dat aanbod gebruik te hebben gemaakt. Het rapport vermeldt voorts dat beide mannen in het Engels zijn gehoord, dat beide rapporteurs de Engelse taal goed machtig zijn en dat de rapporteurs niet naar de identiteitsgegevens van deze mannen hebben gevraagd.
Een op 21 april 2015 door twee brigadiers van politie op ambtsbelofte opgemaakt rapport van bevindingen vermeldt dat deze verbalisanten op 17 april 2015 omstreeks 00.15 uur hebben waargenomen dat een man massagesalon "[bedrijf B]" verliet. Deze man heeft de verbalisanten desgevraagd te kennen gegeven dat de masseuse hem had voorgesteld de massage met een "happy end" af te maken en dat hij daarmee had ingestemd. De man gaf voorts te kennen dat hij was klaargekomen.
Een eveneens op 21 april 2015 door twee brigadiers van politie op ambtsbelofte opgemaakt rapport van bevindingen vermeldt dat deze verbalisanten op 19 april 2015 omstreeks 00.50 uur een man uit massagesalon "[bedrijf B]" zagen komen. Deze man heeft de verbalisanten desgevraagd te kennen gegeven dat hij zojuist in de massagesalon was gemasseerd en dat de massage, nadat de masseuse daartoe een voorstel had gedaan, was geëindigd met een "happy end" waarbij hij was klaargekomen. Het rapport vermeldt voorts dat de verbalisanten op dezelfde datum omstreeks 01.00 een man uit massagesalon "[bedrijf B]" zagen komen. Deze man heeft de verbalisanten desgevraagd te kennen gegeven dat hij aan het einde van zijn massage een "happy end" heeft gehad op initiatief van de masseuse.
Beide rapporten van bevindingen van 21 april 2015 vermelden dat de desbetreffende mannen in het Engels zijn gehoord en dat deze mannen en de verbalisanten de Engelse taal machtig zijn.
7.2.Gezien hetgeen [appellante A] en [appellant B] ter zitting over de inhoud van deze rapporten van bevindingen te kennen hebben gegeven, is de Afdeling van oordeel dat zij de inhoud van de rapporten van bevindingen niet langer bestrijden en dat de burgemeester en het algemeen bestuur van de juistheid daarvan hebben mogen uitgaan.
7.3.De termen "happy ending" en "happy end" duiden in dit geval op een door de desbetreffende masseuses aangeboden en, na een daarvoor betaalde vergoeding, uitgevoerde seksuele handeling. Reeds gezien de hiervoor onder 7.1 weergegeven inhoud van de rapporten van bevindingen hebben de burgemeester en het algemeen bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante A] de bedrijfsvoering van [bedrijf A], waarbij massages met prostitutieactiviteiten worden gecombineerd, heeft voortgezet en derhalve ten tijde van belang onder de naam "[bedrijf B]" een prostitutiebedrijf in het pand heeft geëxploiteerd. Nu [appellante A] niet over een daarvoor benodigde vergunning beschikte en de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - seksinrichting toegestaan" ingevolge het bestemmingsplan niet voor het pand geldt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat sprake is van overtredingen waartegen de burgemeester en het algemeen bestuur handhavend hebben mogen optreden.
8. [appellante A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester, gezien de Handhavingsstrategie, en het algemeen bestuur, gezien de omstandigheid dat het de last niet op eigen handhavingsbeleid heeft gebaseerd, ondeugdelijk hebben gemotiveerd waarom zij in dit geval geen last onder dwangsom, maar een last onder bestuursdwang hebben opgelegd.
8.1.De Handhavingsstrategie bevat het handhavingsbeleid van de burgemeester. Volgens de in paragraaf 3.5 opgenomen handhavingsmatrix legt de burgemeester in geval van de exploitatie van een prostitutiebedrijf zonder exploitatievergunning in een woning of bij bedrijven waar prostitutie niet de hoofdactiviteit betreft, een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang op. Blijkens het gehandhaafde besluit van 17 april 2015 hebben de burgemeester en het algemeen bestuur de keuze voor bestuursdwang gemotiveerd door te wijzen op het belang de bezoekersstroom van klanten, die voor meer dan een massage naar de salon komen te laten stoppen. Ook is van belang dat de prostitutieactiviteiten in de massagesalon, gezien de bedrijfsvoering, met de overige bedrijfsactiviteiten samenhangen en daarvan niet los kunnen worden gezien. Daarom is het noodzakelijk om alle bedrijfsactiviteiten te staken en daartoe een last onder bestuursdwang op te leggen. Daarmee hebben de burgemeester en het algemeen bestuur het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd.
9. [appellante A] en [appellant B] betogen ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aan hen opgelegde last geen punitief karakter heeft waardoor artikel 6 van het EVRM niet onverkort van toepassing is. [appellante A] en [appellant B] voeren daartoe aan dat de last in dit geval een punitief karakter heeft gekregen, gelet op de omstandigheid dat [appellante A] als nieuwe exploitant wordt verweten dat zij de bedrijfsvoering van [bedrijf A] heeft voortgezet, alsmede gelet op het ingrijpende karakter van de last. [appellante A] en [appellant B] verwijzen hierbij naar het op 13 juli 2015 door de Afdeling advisering van de Raad van State uitgebrachte advies W03.15.0138/II (Stcr. 2015, nr. 30280) en stellen zonder enige nadere toelichting dat, hoewel dit advies over bestuurlijke boetes gaat, de algemene strekking van dit advies ook van toepassing op deze zaak moet worden geacht.
9.1.De aan [appellante A] en [appellant B] opgelegde last onder bestuursdwang is een herstelsanctie als bedoeld in artikel 5:21 van de Awb. Ingevolge artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb wordt onder herstelsanctie verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding. In hetgeen [appellante A] en [appellant B] aanvoeren is geen grond gelegen voor het oordeel dat in dit geval geen sprake is van een herstelsanctie, maar van een punitieve sanctie. De verwijzing naar genoemd advies treft dan ook geen doel.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018