201702232/1/A1.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2016 heeft het college zijn beslissing om op 18 december 2016 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Rotterdam aanbieden van een met papier gevulde boodschappentas spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een gedeelte, € 125,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 15 februari 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen Bermudez Escobar, is verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt:
"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
Het derde lid van dat artikel luidt:
"Het college kan regels stellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel."
Artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 luidt:
"De afvalstoffen dienen zoveel mogelijk te worden samengedrukt voordat ze in de inzamelvoorziening worden geworpen. De afvalstoffen mogen in geen geval de vulopening of klep blokkeren zodat iedere volgende aanbieder op normale wijze gebruik kan maken van de voorziening."
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een met papier gevulde boodschappentas (hierna: de boodschappentas), die op 18 december 2016 is aangetroffen in de vulopening van een papiercontainer ter hoogte van het pand Cypruslaan […] te Rotterdam. Omdat in de boodschappentas een envelop is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de boodschappentas van haar afkomstig is en dat zij als overtreder van artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening, in samenhang met artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 moet worden aangemerkt. [appellante] betwist niet dat de boodschappentas van haar afkomstig is.
3. [appellante] stelt dat zij de aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag liggende rapportage van Stadsbeheer niet heeft ontvangen en daardoor de aan het besluit van 30 december 2016 ten grondslag gelegde gegevens niet heeft kunnen beoordelen. Zij heeft daardoor niet kunnen beoordelen of de papiercontainer volgens de rapportage al dan niet vol was.
3.1. In het besluit van 30 december 2016 staat onder verwijzing naar een ambtelijke rapportage vermeld dat is gebleken dat [appellante] op 18 december 2016 afval in een te grote hoeveelheid in één keer heeft aangeboden, waardoor de papiercontainer is geblokkeerd. Ter zitting heeft het college toegelicht dat een dergelijke rapportage slechts wordt toegezonden indien een bezwaarmaker hierom verzoekt, hetgeen [appellante] volgens het college niet heeft gedaan. Vaststaat dat [appellante] inmiddels beschikt over de rapportage. Zij heeft ter zitting van de Afdeling de aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegde gegevens niet betwist. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besteden besluit van 15 februari 2017 niet in stand kan blijven.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat zij de boodschappentas niet onjuist ter inzameling heeft aangeboden. Zij stelt dat zij de boodschappentas in de vulopening van de papiercontainer heeft geplaatst, maar de boodschappentas niet daadwerkelijk in de papiercontainer kon laten vallen, omdat de container vol was. De blokkering van de vulopening werd dan ook niet veroorzaakt door de boodschappentas, maar door ander, niet van haar afkomstig, huisvuil, aldus [appellante].
4.1. De gestelde omstandigheid dat de papiercontainer vol was, ontslaat [appellante] niet van de verplichting om haar boodschappentas op juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Dit houdt in dat als een container vol is, de boodschappentas in een andere container gedeponeerd dient te worden dan wel weer mee naar huis dient te worden genomen (vergelijk de uitspraak van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:96)). Door de boodschappentas in de vulopening achter te laten, heeft [appellante] deze niet op juiste wijze ter inzameling aangeboden en de vulopening met de boodschappentas geblokkeerd, ongeacht de oorzaak van de door haar gestelde mechanische blokkering van de papiercontainer. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zich een overtreding heeft voorgedaan. Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Pans w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
163-860.