ECLI:NL:RVS:2018:508

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201701661/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake wijzigingsplan Brabantlaan/Molenstraat te Vught

Op 14 februari 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Vught, en het college van burgemeester en wethouders van Vught. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van 20 december 2016, waarbij het college het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Brabantlaan/Molenstraat" heeft vastgesteld. De appellant is van mening dat het wijzigingsplan in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie "Vught" uit 2013, omdat het voorziet in woningbouw die ten koste gaat van de groene ruimte in de woonwijk en het kappen van bomen en een houtwal met zich meebrengt.

Tijdens de zitting op 22 januari 2018 heeft het college aangegeven de ontvankelijkheid van de appellant niet langer te betwisten. De Afdeling heeft vervolgens de procedurele grond over het betrekken van de wijk bij de voorbereiding van het plan besproken, en vastgesteld dat het college de voorgeschreven voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. De Afdeling concludeert dat het college niet verplicht was om de wijk actief te betrekken bij de totstandkoming van het plan.

De Afdeling heeft ook de beroepsgrond van de appellant over het kappen van groen en de structuurvisie behandeld. Het college heeft aangetoond dat de wijzigingsvoorwaarden zijn voldaan en dat de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Molenstraat e.o." is opgenomen. De Afdeling oordeelt dat het college op goede gronden heeft gesteld dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201701661/1/R2.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Vught,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Vught,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2016 heeft het college het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Brabantlaan/Molenstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2018 waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.P. Randewijk en ir. M.A.C. Sillekens, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    In de woonwijk Molenstraat in Vught ligt de voormalige locatie van een scholengemeenschap al een aantal jaren grotendeels braak. Aan deze gronden is in het bestemmingsplan "Molenstraat e.o." uit 2005 een maatschappelijke bestemming toegekend. In dat plan is ook de mogelijkheid opgenomen om de bestemming van gronden te wijzigen van "Maatschappelijk" naar "Wonen".
In het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en is aan een deel van de locatie, namelijk de gronden gelegen aan de Molenstraat en aan de Brabantlaan, de bestemming "Wonen" toegekend om 20 grondgebonden woningen en parkeervoorzieningen mogelijk te maken.
[appellant], die woont aan de [locatie] te Vught, is het niet eens met het wijzigingsplan, omdat door de voorziene woningbouw de groene ruimte in de woonwijk afneemt en bomen en een houtwal moeten worden gekapt.
2.    Ter zitting heeft het college medegedeeld de ontvankelijkheid van [appellant] niet langer te betwisten.
Het beroep
3.    [appellant] kan zich niet verenigen met het wijzigingsplan, omdat voor de daarin voorziene woningbouw groene ruimte wordt ingeleverd en bestaande bomen en een houtwal moeten worden gekapt. Daartoe voert hij aan dat het wijzigingsplan in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie "Vught" uit 2013, omdat daarin juist is opgenomen dat groen in de woonwijk Molenstraat moet worden behouden en verbeterd. Verder voert hij aan dat de wijk niet actief is betrokken bij het plan en dat in samenspraak tot een beter plan had kunnen worden gekomen.
4.    De Afdeling zal eerst de procedurele grond over het betrekken van de wijk bij de voorbereiding van het plan, bespreken. Daarna zal de beroepsgrond over het kappen van groen en de structuurvisie worden behandeld.
4.1.    Voor zover [appellant] betoogt dat de wijk niet actief is betrokken bij de totstandkoming van het plan, stelt de Afdeling vast dat in het bestemmingsplan "Vught" is bepaald dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, de procedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden gevolgd. Het college is dus verplicht om de in die afdeling omschreven voorbereidingsprocedure te volgen. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of die voorgeschreven voorbereidingsprocedure juist is gevolgd.
In dit geval is de Afdeling niet gebleken dat deze procedure niet juist is gevolgd. Het actief betrekken van de wijk zoals [appellant] dat bedoelt, maakt geen deel uit van de voorgeschreven voorbereidingsprocedure en kan dus ook niet in de beoordeling van die procedure worden betrokken. Overigens heeft het college onweersproken gesteld dat zowel de woningbouwstichting als het college informatieavonden hebben gehouden.
Dit procedurele betoog faalt.
4.2.    De Afdeling stelt voorop dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Molenstraat e.o." de aanvaardbaarheid van een woonbestemming binnen het gebied waarop deze bevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij dat bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij de vaststelling van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de voorziene wijziging is gerechtvaardigd.
4.3.    De Afdeling stelt eerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Wel is in geschil of het college bij de toepassing van de bevoegdheid op goede gronden heeft gesteld dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie "Vught". Deze visie is in 2013, dus na het vaststellen van het bestemmingsplan "Molenstraat e.o." met de wijzigingsbevoegdheid, vastgesteld. Voor zover [appellant] meent dat de enkele vaststelling van deze structuurvisie met zich brengt dat het college geen gebruik meer mocht maken van bedoelde wijzigingsbevoegdheid, volgt de Afdeling deze enkele stelling niet.
Evenmin volgt de Afdeling de stelling van [appellant] dat het college niet op goede gronden heeft gesteld dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie. Voor zover [appellant] wijst op het in de structuurvisie vermelde beleidsvoornemen dat er wordt gestreefd naar het verbeteren van de openbare ruimte en groen, is van belang dat dit een algemeen beleidsvoornemen betreft dat niet specifiek op dit plangebied ziet. Ook rustte ten tijde van het opstellen van de structuurvisie al een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw op deze gronden, zoals het college betoogt, die in de uitgangssituatie voor die visie is meegenomen. Het plangebied is immers in deze structuurvisie juist aangewezen als ontwikkellocatie voor herontwikkeling of inbreiding. Het college heeft er voorts op gewezen dat de drie in het plangebied aanwezige waardevolle of monumentale bomen gehandhaafd blijven en dat het overige groen geen deel is van de groenstructuur waarop het beleid in de structuurvisie ziet.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet op de gekozen wijze invulling heeft mogen geven aan de wijzigingsbevoegdheid.
Dit betoog faalt.
5.    Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
458.