ECLI:NL:RVS:2018:502

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201606465/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Verbindingsweg Maasdijk-Maasdijkplein en geluidhinder bij woning appellant

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Verbindingsweg Maasdijk-Maasdijkplein" dat door de raad van de gemeente Westland is vastgesteld op 28 juni 2016. Dit plan maakt de aanleg van een nieuwe verbindingsweg mogelijk tussen de Maasdijk (N220) en het Maasdijkplein. Appellant A en appellant B, beiden wonend te Maasdijk, hebben beroep aangetekend tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor onaanvaardbare geluid- en lichthinder door de nieuwe weg. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 8 februari 2017 de raad opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens een nadere motivering gegeven, waarin hij stelt dat de hinder voor de appellanten aanvaardbaar blijft door de aanleg van een zichtscherm. De appellanten zijn het hier niet mee eens en betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven, zoals de verwerving van hun woning.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw behandeld op 20 december 2017. In de uitspraak van 14 februari 2018 oordeelt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie bij de woning van de appellanten met het zichtscherm in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad van 28 juni 2016, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat het bestemmingsplan onherroepelijk wordt en dat de gedeelten van het plan die bij de tussenuitspraak waren geschorst weer gaan gelden. De raad wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201606465/2/R3.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:212 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 28 juni 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
De raad heeft bij brief van 21 juli 2017 aan de Afdeling medegedeeld dat hij het gebrek in het besluit van 28 juni 2016 heeft hersteld door middel van een nadere motivering.
[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 20 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Jue, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door M.H. Bakker, R.W. de Groot en C.G.M. van Zeijl, bijgestaan door mr. R.J.J. Aerts en mr. C.E. Barnhoorn, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het bestemmingsplan "Verbindingsweg Maasdijk-Maasdijkplein" (hierna: het plan) dat de raad bij het besluit van 28 juni 2016 heeft vastgesteld, maakt de aanleg van een nieuwe verbindingsweg mogelijk tussen de Maasdijk (N220) en het Maasdijkplein in de gemeente Westland. De weg dient als directe verbinding tussen de kern Maasdijk en de rest van het Westland.
[appellant] woont aan de [locatie] te Maasdijk. De nieuwe verbindingsweg sluit ter hoogte van zijn woning aan op de N220. De woning van [appellant] staat onderaan het talud van de N220. Op het talud is een zichtscherm van 1 m hoog en ongeveer 11 m lang voorzien ter beperking van geluid- en lichthinder bij de woning van [appellant]. Het plan maakt de bouw van dit scherm mogelijk.
De tussenuitspraak
2.    [appellant] heeft in zijn beroep tegen het besluit van 28 juni 2016 onder meer aangevoerd dat de nieuwe verbindingsweg zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder en lichthinder bij zijn woning. Het beoogde zichtscherm beperkt die hinder volgens hem niet voldoende. Bovendien heeft [appellant] ernstige bezwaren tegen het zichtscherm, onder meer omdat het scherm het uitzicht vanuit de woning, dat door het talud toch al wordt beperkt, verder aantast.
3.    In overweging 19 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in de huidige situatie bij de woning van [appellant] al sprake is van een zwaar belast woon- en leefklimaat, vooral door de hoge geluidbelasting vanwege de N220, en dat het woon- en leefklimaat in de toekomstige situatie verder zal worden belast door met name de toename van lichthinder door de koplampen van het verkeer op de nieuwe verbindingsweg en de aanwezigheid van het zichtscherm, dat in verband met licht- en geluidhinder door de raad noodzakelijk wordt geacht. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad onderzoek had moeten doen naar het door [appellant] aangedragen alternatief, namelijk de bouw van een woning elders op zijn perceel, dan wel een alternatief waarbij, bijvoorbeeld, de woning wordt verworven en/of het gebruik daarvan voor woondoeleinden wordt beëindigd. Door dat in deze situatie na te laten, heeft de raad voor de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek verricht naar de relevante feiten en de af te wegen belangen, aldus de Afdeling in de tussenuitspraak.
4.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 28 juni 2016 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
5.    De Afdeling zal hierna aan de hand van de zienswijze van [appellant] beoordelen of de raad met de nadere motivering heeft voldaan aan de opdracht uit de tussenuitspraak. Als het gebrek in het besluit van 28 juni 2016 met de nadere motivering is hersteld, geeft dat aanleiding de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
Opdracht in de tussenuitspraak
6.    In de tussenuitspraak, onder 22, heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 19 alsnog te onderzoeken of in de bouw van een woning elders op het perceel van [appellant] kan worden voorzien, al dan niet ter vervanging van de huidige woning, dan wel een alternatief waarbij, bijvoorbeeld, de woning wordt verworven en/of het gebruik daarvan voor woondoeleinden wordt beëindigd. Naar aanleiding van dit onderzoek diende de raad toereikend te motiveren dat de hinder voor [appellant] zal worden beperkt doordat door middel van een daartoe strekkend planologisch besluit een woning elders op het perceel mogelijk zal worden gemaakt, dan wel toereikend te motiveren waarom de bouw van een woning elders op het perceel niet kan worden toegestaan en dat de situatie wat betreft licht- en geluidhinder bij de woning van [appellant] vanwege het ontbreken van dit alternatief, na afweging van alle betrokken belangen, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Nadere motivering
7.    De raad heeft in zijn brief van 21 juli 2017 een nadere motivering gegeven. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op een onderzoek van Rho van 9 mei 2017. De raad heeft het plan niet gewijzigd.
De raad stelt zich in zijn nadere motivering op het standpunt dat een nieuwe woning elders op het perceel van [appellant] ruimtelijk niet inpasbaar is, vooral vanwege de vereiste afstanden tot glastuinbouwbedrijven en vanwege de aanwezigheid van een primaire watergang met duiker. Door die beperkingen blijft er te weinig ruimte over voor een nieuwe woning op het perceel, namelijk slechts 39 m2. De bouw van een nieuwe woning op deze locatie in het glastuinbouwgebied is daarnaast in strijd met gemeentelijk en provinciaal beleid.
Volgens de raad is aankoop of herbestemming van de woning van [appellant] geen realistische optie. De kosten daarvan zijn volgens de raad namelijk veel hoger dan de kosten van het zichtscherm en wegen niet op tegen de beperkte verslechtering van het woon- en leefklimaat. De raad vreest bovendien voor precedentwerking. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant] aanvaardbaar blijft. Hij stelt in dat verband onder meer dat het zichtscherm de nadelige effecten voldoende beperkt, dat lichthinder alleen op de bovenverdieping van de woning optreedt, dat voor de nieuwe weg met het scherm aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan en dat het uitzichtverlies door het zichtscherm beperkt is. De raad wijst erop dat de woning van oudsher een beperkt uitzicht heeft door de ligging onderaan het talud van de N220.
Zienswijze over de nadere motivering
8.    [appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht over de nadere motivering van de raad. Volgens hem is met de nadere motivering niet voldaan aan de opdracht uit de tussenuitspraak en is het gebrek in het besluit van 28 juni 2016 niet hersteld.
9.    [appellant] bestrijdt niet dat de bouw van een nieuwe woning elders op zijn perceel niet haalbaar is. Door de toekomstige uitbreiding van bedrijventerrein Honderdland zal de overlast volgens hem alleen maar verergeren. [appellant] is het echter oneens met de conclusie van de raad dat verwerving van zijn woning geen reële optie is. De raad heeft dat volgens hem niet onderbouwd met gegevens, zoals een taxatie van de woning en een kostenopgave van het scherm. Daarnaast is volgens [appellant] geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad heeft volgens hem onder meer geen rekening gehouden met de nu al zwaar belaste situatie en met de nadelige effecten van het scherm zelf, bijvoorbeeld voor het uitzicht.
[appellant] betoogt verder dat de raad zich niet heeft ingespannen om met hem tot een oplossing te komen. Volgens hem heeft de raad geen contact gezocht en is er geen serieus overleg gevoerd. Na de tussenuitspraak heeft slechts één gesprek plaatsgevonden, op initiatief van [appellant]. In dat gesprek is de raad volgens [appellant] bij zijn standpunt gebleven dat een zichtscherm geplaatst kan worden en dat dat niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woongenot. De mogelijkheden van verwerving of herbestemming van de woning zijn volgens [appellant] niet serieus onderzocht.
Beoordeling
10.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen onderzoek te doen naar de mogelijkheid van de bouw van een woning elders op het perceel van [appellant] dan wel een alternatief waarbij bijvoorbeeld de woning wordt verworven en/of het gebruik daarvan voor woondoeleinden wordt beëindigd. De opdracht in de tussenuitspraak biedt de raad de mogelijkheid om een afweging over het woon- en leefklimaat te maken en de gevolgen voor [appellant] aanvaardbaar te achten als deze alternatieven redelijkerwijs niet haalbaar zijn.
10.1.    Tussen partijen is niet langer in geschil dat de bouw van een nieuwe woning elders op het perceel van [appellant] geen reële optie is. Dit alternatief kan daarom verder buiten beschouwing blijven. Vervolgens staat ter beoordeling of de raad verwerving en/of herbestemming van de woning van [appellant] als redelijkerwijs haalbaar alternatief had moeten beschouwen.
10.2.    In de nadere motivering en het daarbij behorende onderzoek van Rho is niet vermeld van welke waarde van de woning is uitgegaan en wat de kosten voor het zichtscherm zijn. Dit betekent tevens dat de nadere motivering en het onderzoek geen cijfermatige onderbouwing bevatten van het verschil in kosten tussen verwerving van de woning en het plaatsen van een zichtscherm.
De raad heeft ter zitting toegelicht hoe de waarde van de woning van [appellant] is bepaald. Volgens de raad is weliswaar geen taxatie uitgevoerd, maar is wel een berekening gemaakt op grond van objectieve gegevens. Dit zijn onder meer de WOZ-waarde en kadastrale gegevens van het perceel van [appellant] en van woningen in de omgeving. Op grond van die gegevens in combinatie met de kennis die de gemeentelijke grondverwervers hebben van de lokale markt is de waarde van de woning en de grond bepaald op ongeveer € 440.000,00 zonder afkoop van de erfpacht die op de grond rust.
Ter zitting heeft de raad verder gesteld dat de kosten voor het zichtscherm ongeveer € 9.000,00 bedragen. Hij heeft toegelicht dat deze kosten zijn berekend met behulp van de Standaardsystematiek voor Kostenramingen (SSK) van CROW. Volgens die systematiek bedragen de kosten € 500,00 per meter. De raad heeft daarnaast € 3.500,00 gerekend voor de inpassing van het scherm in de omgeving, onder meer door beplanting.
De raad heeft ter zitting tevens gesteld dat toekenning van een andere functie aan de woning, zoals museum of kantoor, niet goed mogelijk is. Bovendien zal de restwaarde in dat geval aanzienlijk lager zijn dan de huidige waarde van de woning. De kosten van aankoop door de gemeente en herbestemming zullen daarom nog steeds veel hoger zijn dan de kosten van een zichtscherm, aldus de raad.
10.3.    De Afdeling overweegt dat de raad het kostenverschil tussen verwerving en/of herbestemming van de woning en de plaatsing van het zichtscherm pas zeer laat cijfermatig heeft onderbouwd. Niet valt in te zien dat de raad deze onderbouwing niet eerder had kunnen geven. Niettemin kan er naar het oordeel van de Afdeling van worden uitgegaan dat de kosten van verwerving veel hoger zijn dan de kosten van het scherm. Dit geldt ook in het geval dat het perceel bij een eventuele herbestemming nog een restwaarde heeft. De methoden waarmee de raad de waarde van de woning van [appellant] en de kosten van het zichtscherm heeft bepaald, komen de Afdeling niet onjuist voor. Verder is van belang dat [appellant] ter zitting heeft betoogd dat de waarde van zijn woning hoger is dan de raad heeft berekend. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat de kosten voor verwerving en/of herbestemming van de woning aanmerkelijk lager zijn dan de raad heeft berekend.
Gelet op het grote verschil in kosten tussen verwerving van de woning - ook in geval van een restwaarde bij toekenning van een andere functie - en de plaatsing van een zichtscherm heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwerving van de woning geen alternatief is voor de plaatsing van het scherm. Daarbij heeft de raad ook gewicht mogen toekennen aan de mogelijke precedentwerking die van verwerving zou uitgaan. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de raad vanwege precedentwerking bij een groot verschil in kosten tussen verwerving en het treffen van maatregelen niet tot aankoop van de woning wil overgaan in gevallen waarin volgens hem het woon- en leefklimaat met maatregelen niet onaanvaardbaar is. De door [appellant] ter zitting genoemde gevallen waarin woningen wel zijn aangekocht, zijn naar het oordeel van de Afdeling niet vergelijkbaar met de voorliggende situatie. Het betrof in die gevallen namelijk percelen die geheel of gedeeltelijk nodig zijn voor de aanleg van de weg zelf of percelen die aan meerdere kanten door wegen zullen worden omsloten.
10.4.    Vervolgens staat ter beoordeling op de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie bij de woning van [appellant] met zichtscherm op het talud in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dit geldt in het bijzonder voor geluid- en lichthinder; over de gevolgen van het zichtscherm voor de daglichttoetreding heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 20.3 reeds geoordeeld.
In overweging 19 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling uiteengezet hoe de toekomstige situatie wat betreft geluid- en lichthinder zal zijn als op het talud van de N220 het beoogde zichtscherm van 1 m hoog en 11 m lang wordt geplaatst. De geluidbelasting vanwege de N220 neemt ten opzichte van de bestaande situatie met 1 tot 2 dB toe op de oostelijke zijgevel en de achtergevel van de woning, maar neemt af op de voorgevel en de westelijke zijgevel. De geluidbelasting vanwege de nieuwe verbindingsweg blijft onder de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Daarnaast is er in de toekomstige situatie extra lichthinder door de koplampen van het verkeer op de nieuwe verbindingsweg. Die hinder beperkt zich tot de bovenverdieping van de woning.
[appellant] heeft verder naar voren gebracht dat zijn uitzicht verder wordt aangetast door de plaatsing van het scherm op het talud.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij de woning van [appellant] sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad heeft bij zijn belangenafweging hierover in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de nieuwe verbindingsweg worden gediend dan aan het belang van [appellant] om van een verdere verslechtering van zijn woon- en leefklimaat gevrijwaard te blijven. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de toename van de geluidhinder gering is en dat de extra lichthinder zich alleen zal voordoen in de slaapkamers van de woning en dat de raad ter zitting heeft toegezegd dat hij bereid is de kosten voor maatregelen tegen lichtinval, zoals verduisterende gordijnen, te vergoeden.
Conclusie
11.    Gelet op het voorgaande geeft de nadere motivering van de raad, in samenhang met de nadere toelichting die de raad ter zitting heeft gegeven, aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Dit betekent dat het bestemmingsplan "Verbindingsweg Maasdijk-Maasdijkplein" onherroepelijk wordt en dat ook de gedeelten van het plan die bij de tussenuitspraak waren geschorst weer gaan gelden.
Proceskosten
12.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 28 juni 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Verbindingsweg Maasdijk-Maasdijkplein";
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II. vermelde besluit geheel in stand blijven;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.753,50 (zegge: zeventienhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Westland aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.
w.g. Polak    w.g. Teuben
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
483.