ECLI:NL:RVS:2018:500

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201703008/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over openbaarmaking van projectvergunningen voor dierproeven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 2 maart 2017 geoordeeld dat de CCD een verzoek van een wederpartij om verstrekking van bepaalde projectvergunningen voor dierproeven gedeeltelijk had afgewezen. De CCD had dit verzoek deels geweigerd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), omdat de gevraagde gegevens vertrouwelijke bedrijfsinformatie zouden bevatten en het belang van de persoonlijke levenssfeer zwaarder zou wegen dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank oordeelde echter dat de CCD onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt.

Tijdens de zitting op 23 januari 2018 heeft de CCD aangegeven dat zij alsnog bereid was om de gevraagde gegevens openbaar te maken, met uitzondering van enkele specifieke documenten. De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat de CCD de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken onvoldoende had onderbouwd. De CCD heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de weigering om delen van document NTS201583 openbaar te maken niet correct was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De CCD is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij.

Uitspraak

201703008/1/A3.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Centrale Commissie Dierproeven (hierna: de CCD),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 maart 2017 in zaak nr. 16/1122 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de CCD.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft de CCD een verzoek van [wederpartij] om verstrekking van een afschrift van bepaalde projectvergunningen voor dierproeven, de aanvragen van die vergunningen en alle correspondentie daarover gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft de CCD het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aanvullende gegevens openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 2 maart 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 januari 2016 op eerder in de uitspraak vermelde punten vernietigd en de CCD opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de CCD hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartij] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2018, waar de CCD, vertegenwoordigd door mr. W.C.M. Niekus, mr. M.J. Heule en R.M.A. Goeman, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, rechtsbijstandverlener te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [wederpartij] heeft met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om een afschrift van bepaalde projectvergunningen voor dierproeven, de aanvragen van die vergunningen en alle correspondentie daarover. De CCD heeft een deel van de gevraagde gegevens niet verstrekt omdat die volgens de CCD vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob bevatten, omdat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van betrokkenen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking of omdat het persoonlijke beleidsopvattingen in documenten ten behoeve van intern beraad in de zin van artikel 11, eerste lid, betreft.
De aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft overwogen dat de CCD zich ter zitting op het nadere standpunt heeft gesteld dat alle gevraagde stukken alsnog openbaar zullen worden gemaakt en aan [wederpartij] zullen worden verstrekt, met uitzondering van:
1. de ambtelijke adviezen bij alle onderzoeken en één oplegnotitie bij een ambtelijk advies; deze worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob;
2. de persoonsgegevens van medewerkers van de vergunninghouders en dierexperimentencommissies (DEC's); deze worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob;
3. de documenten 2 tot en met 4 bij NTS 201584; deze worden geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob;
4. document 6 bij NTS 2015108; dit document wordt geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [wederpartij] ter zitting te kennen heeft gegeven geen gronden te richten tegen de weigering van de hiervoor onder 1 en 2 vermelde gegevens. Voor zover het de onder 3 en 4 vermelde documenten betreft, heeft de rechtbank overwogen dat de CCD de weigering onvoldoende heeft gemotiveerd.
Beoordeling van het hoger beroep
3.    De CCD betoogt dat uit de aangevallen uitspraak ten onrechte volgt dat de delen van document NTS201583 waarvan bij het besluit van 15 januari 2016 openbaarmaking is geweigerd, alsnog openbaar moeten worden gemaakt. Zij voert aan dat zij ter zitting bij de rechtbank niet uitdrukkelijk is teruggekomen op het standpunt dat de desbetreffende gegevens niet openbaar worden gemaakt. Dit blijkt volgens haar ook niet uit de aantekeningen van het verhandelde ter zitting. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte niet beoordeeld of het besluit van 15 januari 2016 met betrekking tot document NTS201583 op juiste gronden is genomen, aldus de CCD.
3.1.    De CCD bestrijdt niet dat zij zich ter zitting bij de rechtbank op het nadere standpunt heeft gesteld dat alsnog gegevens openbaar zullen worden gemaakt waarvan in het besluit van 15 januari 2016 openbaarmaking is geweigerd. Uit de aantekeningen van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank kan niet worden opgemaakt dat dit geen betrekking heeft op document NTS201583. Weliswaar is dit document niet uitdrukkelijk in de aantekeningen vermeld, maar dit geldt evenzeer voor andere documenten. Daarnaast is op de laatste pagina van de zittingsaantekeningen vermeld dat de gemachtigde van [wederpartij] te kennen heeft gegeven dat zij zich neerlegt bij drie van de vijf punten waarop de CCD openbaarmaking blijft weigeren. Deze drie punten betreffen ambtelijke adviezen, een oplegnotitie en persoonsgegevens. Dit komt overeen met de in de uitspraak van de rechtbank - en ook hiervoor in overweging 2 - vermelde punten 1 en 2. In hetzelfde gedeelte van de aantekeningen is vermeld dat [wederpartij] ten aanzien van een e-mail betwist dat die ziet op intern beraad en dat zij zich niet kan verenigen met het weigeren van een 'bijlage op grond c'. Dit komt overeen met de in de uitspraak van de rechtbank - en hiervoor in overweging 2 - vermelde punten 4 en 3. In de aantekeningen staat niet dat de gemachtigde van de CCD in reactie daarop te kennen heeft gegeven dat de CCD op meer punten dan de door de gemachtigde van [wederpartij] opgesomde vijf punten openbaarmaking bleef weigeren. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank bij beslissing van 10 november 2016 het onderzoek heeft heropend en de CCD in de gelegenheid heeft gesteld om ontbrekende documenten alsnog over te leggen. In deze beslissing is letterlijk hetzelfde vermeld als nadien in de overwegingen 6 en 7 van de uitspraak is opgenomen, te weten dat de CCD zich ter zitting op het nadere standpunt heeft gesteld dat alle gevraagde stukken alsnog openbaar zullen worden gemaakt en aan [wederpartij] zullen worden verstrekt, met uitzondering van de vier punten die in deze uitspraak onder 2 zijn vermeld. De CCD heeft in reactie op deze beslissing slechts de ontbrekende stukken overgelegd, maar niet te kennen gegeven dat het door haar ter zitting ingenomen nadere standpunt onjuist is weergegeven door de rechtbank. Dit had wel in de rede gelegen indien de CCD beoogde om delen van document NTS201583, anders dan delen van andere documenten, niet alsnog openbaar te maken.
3.2.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht tot uitgangspunt genomen dat het alsnog openbaar maken van gegevens door de CCD ook betrekking had op document NTS201583. Evenzeer terecht heeft de rechtbank daarom niet beoordeeld of de CCD op juiste gronden heeft geweigerd delen van dit document openbaar te maken.
Het betoog faalt.
4.    Ten overvloede wordt overwogen dat [wederpartij] ter zitting bij de Afdeling te kennen heeft gegeven dat zij bereid is om afspraken te maken over het moment waarop de gegevens uit document NTS201583 alsnog aan haar worden verstrekt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6.    De CCD dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevallen;
II.    veroordeelt de Centrale Commissie Dierproeven tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de Centrale Commissie Dierproeven een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Borman    w.g. Herweijer
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
640.