201704475/1/A2.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2017 in zaak nr. 16/4445 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2016 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [wederpartij] afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2016 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 juni 2016 vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra, en [wederpartij], bijgestaan door mr. M. Zeeman, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] is op 7 december 2015 door haar gewezen [partner] gedagvaard om voor de rechtbank Noord-Holland, sector civiel, te verschijnen. [partner] vordert de afgifte van een hond (hierna: de hond). Om zich tegen deze vordering te verweren, heeft [wederpartij] een toevoeging aangevraagd op basis van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb).
2. Aan het besluit van 14 juni 2016 heeft de raad ten grondslag gelegd dat de kosten van rechtsbijstand niet in verhouding staan tot het belang van de zaak van [wederpartij], zodat zij op basis van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wrb en werkinstructie O030, die onder meer betrekking heeft op geschillen over huisdieren, niet voor een toevoeging in aanmerking komt. Volgens de raad blijft het financieel belang in de zaak van [wederpartij] beneden de grens van € 500,00 omdat de hond een lagere waarde dan dat bedrag vertegenwoordigt. Daarom weegt het persoonlijk belang van [wederpartij] niet op tegen de aan rechtsbijstand verbonden kosten, aldus de raad.
Relevante wet- en regelgeving
3. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wrb en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt). Daarnaast heeft de raad hiervoor beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies.
De relevante bepalingen uit de Wrb en het Brt luiden:
Artikel 1 van de Wrb
"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
rechtsbijstand: rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat, voor zover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld;
[…]"
Artikel 12 van de Wrb
"2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…]
b. de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak;
[…]"
Artikel 1 van het Brt
"In dit besluit wordt verstaan onder:
[…]
b. belang: het belang voor de behartiging waarvan de rechtzoekende rechtsbijstand verzoekt voorzover dat belang hem rechtstreeks en individueel aangaat."
Artikel 4 van het Brt
"2. Rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies wordt, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 500,-.
[…]
7. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid kan rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht."
Werkinstructie O030 luidt, onder het opschrift 'Hobby-zaken / Vrijetijdsbesteding / Huisdieren':
"Voor aanvragen die betrekking hebben op materiële vorderingen voortkomend uit hobby-gerelateerde zaken kan worden toegevoegd. Denk hierbij aan geschillen over de aankoop en verkoop van hobbygerelateerde zaken en huisdieren. Het financieel belang moet wel hoger zijn dan € 500. […]"
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad het besluit van 14 juni 2016 onvoldoende heeft gemotiveerd. De raad heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de door [wederpartij] aangevoerde omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat er voldoende op geld waardeerbaar belang is. Voorts bestaan zwaarwegende belangen aan de kant van [wederpartij] die het verlenen van een toevoeging rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht, aldus de rechtbank.
Beoordeling hoger beroep
5. De raad betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de eventuele proceskosten van de door [wederpartij] te voeren civiele procedure niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van haar financiële belang.
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de hond geen op geld waardeerbaar belang van meer dan € 500,00 vertegenwoordigt. [wederpartij] heeft aan haar standpunt dat zij een op geld waardeerbaar belang heeft van meer dan € 500,00 ten grondslag gelegd dat zij in de tegen haar aangespannen procedure verplicht is zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen en door de weigering van de raad om haar een toevoeging te verlenen zich niet kan verweren, als gevolg waarvan de civiele rechter de vordering bij verstek zal toewijzen en haar in de proceskosten zal veroordelen tot een bedrag van ruim boven € 500,00.
Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8864, kan worden afgeleid kunnen daadwerkelijk door een rechtzoekende gemaakte proceskosten onder bepaalde omstandigheden worden gerekend tot het belang dat deze rechtstreeks en individueel aangaat. In deze zaak gaat het niet om reeds gemaakte proceskosten maar om een, naar [wederpartij] stelt, te verwachten toekomstige proceskostenveroordeling. Anders dan [wederpartij] heeft aangevoerd, maakt de hoogte van de gestelde toekomstige veroordeling niet dat het financiële belang van de procedure waarvoor om een toevoeging is gevraagd, groter wordt. Ten tijde van belang was onzeker of de burgerlijke rechter [wederpartij] daadwerkelijk tot een bedrag van ruim boven € 500,00, in de proceskosten zou veroordelen. Er konden zich omstandigheden voordoen waardoor een proceskostenveroordeling achterwege zou blijven. Zo kon [partner] de vordering tegen [wederpartij] intrekken en kon niet worden uitgesloten dat de rechtbank grond aanwezig zou achten om, bijvoorbeeld omdat [wederpartij] en [partner] gewezen partners waren, niet tot een proceskostenveroordeling over te gaan. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [wederpartij] gestelde toekomstige proceskostenveroordeling niet kan worden betrokken bij de beoordeling van haar op geld waardeerbare belang als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Brt. Het betoog slaagt. Hetgeen de raad voor het overige aanvoert, behoeft daarom geen bespreking meer. Gelet op het navolgende kan dit echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij met twee maten heeft gemeten omdat hij aan [wederpartij] geen en aan [partner] wel een toevoeging heeft verleend en wat laatstgenoemde betreft kennelijk voldoende belang heeft aangenomen. De raad voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de toevoeging aan [partner] is verleend op basis van de zogenoemde High Trust-samenwerking, hetgeen impliceert dat een toevoeging wordt verleend zonder voorafgaande inhoudelijke beoordeling van een aanvraag om toevoeging.
6.1. Zoals hiervoor, onder 3, is vermeld kan rechtsbijstand of een toevoeging ingevolge het zevende lid van artikel 4 van het Brt worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht. Anders dan de raad lijkt te betogen heeft de rechtbank terecht overwogen dat in het kader van deze beoordeling belang toekomt aan de omstandigheid dat de raad aan de wederpartij van [wederpartij] in de civiele procedure een toevoeging heeft verleend voor het instellen van de vordering tot afgifte van de hond. Dat die toevoeging is verleend op basis van High Trust-samenwerking of dat, zoals de raad ter zitting heeft aangevoerd, deze inmiddels is ingetrokken, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit niet afdoet aan de verlening van de toevoeging ten tijde van belang. Uitgangspunt van de High Trust-samenwerking is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd. Dat de toevoeging in het kader van deze samenwerking is afgegeven doet niet af aan de omstandigheid dat [partner] door de verlening van een toevoeging in staat is gesteld om de vordering tegen [wederpartij] in te stellen. Verder is van belang dat [wederpartij] op initiatief van een ander, [partner], in een gerechtelijke procedure is betrokken, dat zij verplicht was om zich in die procedure door een advocaat te laten vertegenwoordigen en zij zich daardoor zonder toevoeging in beginsel niet tegen de vordering van [partner] kon verweren. Gelet op deze omstandigheden, heeft de raad ondeugdelijk gemotiveerd dat in dit geval geen zwaarwegende belangen of persoonlijke omstandigheden bestonden, die verlening van een toevoeging rechtvaardigden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad de weigering om [wederpartij] een toevoeging te verlenen ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Dit betoog faalt.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
8. De raad moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
9. Gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt van de raad alsnog griffierecht geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Heijst
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
787.