ECLI:NL:RVS:2018:491

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201703579/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
  • J. Kramer
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan gezagvoerder van een duwboot wegens bemanningstekort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 21 maart 2017 het beroep van [appellant] tegen een bestuurlijke boete van € 300,00 ongegrond verklaarde. De boete was opgelegd door de minister van Infrastructuur en Milieu (thans: de minister van Infrastructuur en Waterstaat) op 19 februari 2015, omdat [appellant] als gezagvoerder van de '[duwboot]' en de '[duwbak]' onderbemand voer over het Julianakanaal te Illikhoven. De inspectie had vastgesteld dat er slechts één schipper en één stuurman aan boord waren, terwijl er ook een matroos vereist was. De minister handhaafde de boete in bezwaar, en de rechtbank bevestigde dit besluit. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet voldeed aan de bemanningsvereisten en dat de opgelegde boete onevenredig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 25 januari 2018. De rechters hebben overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet aan de vereisten voor vrijstelling van de minimumbemanning voldeed, en dat de minister de boete terecht heeft opgelegd. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de minister niet onterecht heeft aangenomen dat er geen eenmansstuurstelling voor het varen op radar aanwezig was. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201703579/1/A3.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 maart 2017 in zaak nr. 15/3132 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Infrastructuur en Milieu (thans: de minister van Infrastructuur en Waterstaat).
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft de minister [appellant] een bestuurlijke boete opgelegd van € 300,00.
Bij besluit van 11 september 2015 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dam, advocaat te Capelle aan den IJssel, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.D.J. Peeters en T.A. Bijkersma, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De relevante bepalingen uit de Binnenvaartwet (hierna: BVW) en de Binnenvaartregeling (hierna: BVR) zijn opgenomen in de achtergevoegde bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Op 10 oktober 2014 heeft een inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport een onderzoek naar de naleving van het bepaalde bij of krachtens de BVW verricht. De inspecteur heeft geconstateerd dat de "[duwboot]",  een duwboot, en de "[duwbak]", een duwbak, onderbemand over het Julianakanaal te Illikhoven voeren. [appellant] was gezagvoerder. Er werd gevaren met één schipper en één stuurman, terwijl ook één matroos was vereist. De inspecteur heeft hiervan een boeterapport opgemaakt.
3.    De minister heeft [appellant] op 19 februari 2015 een boete opgelegd wegens het bemanningstekort van één matroos. Dit tekort is in strijd met artikel 22, zevende en negende lid, van de BVW in samenhang bezien met de artikelen 5.8 en 5.6, vierde lid, van de BVR en de bij de BVR behorende bijlage 5.1. Het gaat om boetefeitcode BVW 3.3.119 O. Blijkens bijlage 11.1 behorend bij artikel 11.1 van de BVR bedraagt de boete daarvoor € 300,00. De minister heeft de opgelegde boete in bezwaar gehandhaafd. Volgens de minister is er sprake van een tekort van een matroos en niet een tekort van een lichtmatroos. Uit bijlage 5.1 van het BVR volgt dat een matroos mag worden vervangen door een lichtmatroos wanneer die de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevindt en een jaar vaartijd in de binnenvaart kan aantonen. Volgens de minister valt men terug op de basis, namelijk een matroos, als er geen lichtmatroos aan boord is. Voor de voorgeschreven minimumbemanning kan weliswaar vrijstelling worden verleend, maar daarvoor moet worden voldaan aan alle eisen in artikel 5.21, negende lid in verbinding gelezen met het vierde lid, van de BVR. Aan twee van de daarin neergelegde eisen is volgens de minister niet voldaan. Allereerst heeft het schip geen eenmansstuurstelling voor het varen op de radar. Dit blijkt uit het Certificaat Van Onderzoek (hierna: CVO), een soort kentekenbewijs voor binnenschepen, waarop punt 45 over de aanwezigheid van een eenmansstuurstelling was doorgehaald. Ten tweede voldoet [appellant] niet aan het onder artikel 5.21, vierde lid, aanhef en onder b, van de BVR gestelde vereiste. Uit het vaartijdenboek dat bij het boeterapport is gevoegd blijkt dat [appellant] de vaart niet altijd heeft onderbroken tussen 22.00 uur en 6.00 uur. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de boete in dit geval onevenredig is. Derhalve bestaat geen aanleiding om de boete te matigen, aldus de minister.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister hem ten onrechte een boete heeft opgelegd. Daartoe voert hij allereerst aan dat de minister op basis van het CVO heeft aangenomen dat geen eenmansstuurstelling voor het varen op de radar aanwezig was. Het aangetroffen CVO was op dat punt onjuist. Fouten in het CVO, opgemaakt door de minister, kunnen hem niet worden aangerekend. [appellant] had aan de rechtbank het aangepaste CVO overgelegd waarin is vermeld dat het schip wel is voorzien van een eenmansstuurstelling. Dit blijkt ook uit een veiligheidsrapportage van 11 augustus 2011, een brief van Register Holland van 3 december 2015, een verklaring van [persoon A], e-mails van [persoon B] en een eigen verklaring. Bovendien had de inspecteur in de stuurhut kunnen zien dat het schip over een eenmansstuurstelling beschikte. Nu het om een punitieve sanctie gaat, had nader onderzoek moeten worden verricht.
Ten tweede voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het schip meermalen tussen 22.00 uur en 6.00 uur heeft gevaren. Op 10 oktober 2014, de dag van de controle, is slechts één keer beperkt tussen genoemde uren gevaren. Dit is hem ten onrechte voor het eerst in beroep tegengeworpen. Bovendien blijkt uit punt 46 van het CVO dat het schip geschikt is voor continuvaart, aldus [appellant].
4.1.    Vast staat dat het in dit geval gaat om een hecht samenstel dat valt onder groep 3 met exploitatiewijze A1 en uitrustingsstandaard S2. Uit bijlage 5.1 van de BVR volgt dat in dat geval een schipper, een stuurman en een matroos zijn vereist als minimumbemanning. Ingevolge artikel 5.21, negende lid, van de BVR kan worden volstaan met een schipper en stuurman als minimumbemanning indien onder meer is voldaan aan de voorschriften, bedoeld in het vierde lid, onder b tot en met e. Deze voorwaarden zijn cumulatief. Onder b van het vierde lid is opgenomen dat het schip de vaart onderbreekt gedurende de periode tussen 22.00 uur en 06.00 uur. Onder e van het vierde lid is opgenomen dat het schip is uitgerust met een eenmansstuurstelling voor het varen op de radar.
De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de minister [appellant] het vereiste uit artikel 5.21, vierde lid, aanhef en onder b, van de BVR voor het eerst in beroep heeft tegengeworpen. In het besluit van 11 september 2015 heeft de minister zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat [appellant] niet voor vrijstelling van de minimumbemanning als neergelegd in bijlage 5.1 van de BVR in aanmerking komt, omdat hij niet voldoet aan de vereisten van artikel 5.21, vierde lid, aanhef en onder b en e, van de BVR. Reeds in het besluit van 19 februari 2015 heeft de minister het standpunt ingenomen dat [appellant] niet aan alle voorschriften van de vrijstelling heeft voldaan en geen beroep kan doen op artikel 5.21, vierde lid, van de BVR.
Bij het boeterapport is een vaartijdenboek van de "[duwboot]" gevoegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hieruit blijkt dat het schip tussen 22.00 uur en 06.00 uur heeft gevaren. In hoger beroep heeft [appellant] bovendien bevestigd op 10 oktober 2014 te hebben gevaren tussen deze tijden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aangevoerde omstandigheid dat maar beperkt tussen genoemde uren is gevaren er niet toe doet. Ingevolge artikel 5.21, vierde lid, aanhef en onder b, van de BVR is vereist dat het schip de vaart volledig onderbreekt. Dat het schip geschikt is voor continuvaart is niet van belang.
Nu [appellant] niet aan het vereiste van artikel 5.21, vierde lid, aanhef en onder b, van de BVR voldoet, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat [appellant] niet aan alle voorwaarden voor vrijstelling van de voorgeschreven minimumbemanning voldoet. [appellant] diende daarom met de voorgeschreven minimumbemanning te varen. Door alleen met een schipper en stuurman te varen heeft hij in strijd met artikel 22, negende lid, van de BVW gehandeld, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Nu reeds niet aan het vereiste uit artikel 5.21, vierde lid, aanhef en onder b, van de BVR is voldaan, behoeft het betoog over het al dan niet voldoen aan het vereiste uit artikel 5.21, vierde lid, aanhef en onder e, van de BVR geen bespreking meer.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem ten onrechte een boete is opgelegd voor het niet aanwezig zijn van een matroos. Er mocht worden volstaan met een lichtmatroos. Er mag geen boete worden opgelegd voor een ernstiger feit als sprake is van een minder ernstig feit, aldus [appellant].
5.1.    Uit bijlage 5.1 van de BVR volgt dat in dit geval diende te worden gevaren met een schipper, een stuurman en een matroos als minimumbemanning. Daarbij is met vier asterisken vermeld dat de matroos kan worden vervangen door een lichtmatroos die de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevindt en een jaar vaartijd in de binnenvaart kan aantonen. Alleen als een lichtmatroos aan de genoemde voorwaarden voldoet, wordt aan de minimumbemanning voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de mogelijkheid een matroos te vervangen door een lichtmatroos niet maakt dat de minister [appellant] niet heeft mogen beboeten voor het ontbreken van een matroos. Het varen met een schipper, stuurman en matroos is immers de basiseis waaraan [appellant] diende te voldoen, tenzij er een lichtmatroos aanwezig was die aan de omschreven voorwaarden voldoet. Nu deze ontbrak, mocht de minister de boete opleggen voor het ontbreken van de matroos, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld. In bijlage 11.1 bij artikel 11.1 van de BVR is een boete van € 300,00 vastgesteld voor het ontbreken van een matroos. Voor het ontbreken van een lichtmatroos is in diezelfde bijlage een boete van € 250,00 vastgesteld. Dit betreft echter een ander geval. Zo zijn bij exploitatiewijze A1, uitrustingsstandaard S1 op grond van bijlage 5.1 van de BVR een schipper, een stuurman en een matroos of twee lichtmatrozen vereist. Indien één van deze twee lichtmatrozen, voor wie de hiervoor genoemde voorwaarden bij de vier asterisken niet gelden, ontbreekt, dan geldt het boetetarief van € 250,00.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] heeft de hogerberoepsgrond dat de rechtbank heeft miskend dat de hoogte van de boete in strijd met voetnoot 1 in de bijlage bij de Binnenvaartregeling niet is afgestemd op de feiten en omstandigheden van het geval ter zitting bij de Afdeling ingetrokken.
7.    De conclusie is dat de rechtbank terecht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat de minister de opgelegde boete van € 300,00 ten onrechte in bezwaar heeft gehandhaafd.
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.J. van Eck , leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Niane-van de Put
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
805. BIJLAGE
BVW
Artikel 22
1. Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij ministeriële regeling regels gesteld voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van schepen met betrekking tot de vaartijden en bemanningssterkte, de uitrustingsstukken van binnenschepen en de hiermee verband houdende eisen.
2. In het belang van de veiligheid van de vaart kan de regeling, bedoeld in het eerste lid, aanvullende regels bevatten inzake:
a. de vaartijden van schepen;
b. de samenstelling van de minimumbemanning van in die regeling aan te wijzen soorten schepen en categorieën daarvan en bij te onderscheiden exploitatiewijzen, alsmede de aan bemanningsleden te stellen eisen;
c. eisen aan de deskundigheid van bemanningsleden, waaronder begrepen opleiding en ervaring;
d. de rusttijden van de bemanningsleden.
[…]
7. De gezagvoerder of de werkgever zijn verplicht tot naleving van:
a. het bepaalde krachtens het eerste en tweede lid, onderdelen a tot en met c;
b. het tot hen gerichte krachtens het tweede lid, onderdeel d, bepaalde; en
c. de krachtens het vierde of vijfde lid, aan een vrijstelling of ontheffing verbonden voorschriften.
[…]
9. Het is verboden te handelen in strijd met dit artikel.
Artikel 48
1. Onze Minister kan aan degene die handelt in strijd met de artikelen […] 22, negende lid, […] een bestuurlijke boete opleggen.
[…]
4. Bij ministeriële regeling worden de boetebedragen voor de beboetbare feiten vastgesteld.
[…]
BVR
Artikel 5.6
[…]
4. De minimumbemanning van hechte samenstellen, schepen voor dagtochten, stoomschepen voor dagtochten, hotelschepen, veerboten en sleepschepen wordt onderscheidenlijk vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlagen 5.1 tot en met 5.6.
[…]
Artikel 5.8
Voor de toepassing van deze paragraaf is artikel 2.02, eerste en tweede lid, met uitzondering van de derde alinea, van het Rsp van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.21
[…]
4. Ten aanzien van motorschepen die in exploitatiewijze A1 varen, wordt vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, eerste lid, voor groep 3 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een stuurman;
b. het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22.00 uur en 06.00 uur;
c. het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
d. het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, vierde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement;
e. het schip is uitgerust met een eenmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende artikelen in hoofdstuk 7 van het RosR 1995 dan wel bijlage II, artikel 7.13, van richtlijn 2006/87/EG; en
f. het schip voldoet blijkens een verklaring van de minister aan de eisen van de Standaard S2.
[…]
9. Ten aanzien van hechte samenstellen die in exploitatiewijze A1 varen, wordt vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, vierde lid, voor groep 3 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een stuurman;
b. de voorschriften, bedoeld in het vierde lid, onder b tot en met e; en
c. het schip voldoet blijkens een verklaring van de minister aan de eisen van de Standaard S2.
[…]
Artikel 11.1
1. De bedragen van de bestuurlijke boete op overtredingen als bedoeld in de artikelen […] 22, negende lid, […] van de wet zijn opgenomen in tabel 1 in bijlage 11.1 bij deze regeling.
Bijlage 5.1