ECLI:NL:RVS:2018:482

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201604998/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wob-verzoeken door fractie van Plaatselijk Belang Terschelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die optreedt namens de driemansfractie van Plaatselijk Belang Terschelling. Het hoger beroep is gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 mei 2016, waarin het beroep van de fractie tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terschelling ongegrond werd verklaard. Het college had eerder op 26 maart 2015 de Wob-verzoeken van de fractie afgewezen, waarna op 30 oktober 2015 een gewijzigd besluit werd genomen waarbij de Wob-verzoeken gedeeltelijk werden ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat de fractie als procespartij was aangemerkt, maar dat [appellant] niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep omdat hij geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2015 en geen beroep had ingesteld tegen het besluit van 30 oktober 2015. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet als partij kan worden ontvangen. De Afdeling verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 14 februari 2018.

Uitspraak

201604998/1/A3.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Terschelling,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 mei 2016 in zaken nrs. 15/3698 en 15/3702 in het geding tussen:
Plaatselijk Belang Terschelling
en
het college van burgemeester en wethouders van Terschelling.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft het college, voor zover thans van belang, door [appellant] namens de driemansfractie van Plaatselijk Belang Terschelling (hierna: de fractie) bij brieven van 26 januari 2015 en 9 maart 2015 ingediende verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob-verzoeken), afgewezen.
Op 30 oktober 2015 heeft het college een gewijzigd besluit genomen op het door de fractie gemaakte bezwaar tegen de beslissing op het Wob-verzoek van 26 januari 2015 en voorts een besluit genomen op het door de fractie gemaakte bezwaar tegen de beslissing op het Wob-verzoek van 9 maart 2015, en de Wob-verzoeken gedeeltelijk ingewilligd.
Bij uitspraak van 26 mei 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de fractie tegen het besluit van 30 oktober 2015 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] mede namens de fractie hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep van de fractie is ingetrokken.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Kist, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.E. Stiemsma, bijgestaan door mr. J.R. van Angeren en mr. E.C. van der Maden, beiden advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1.    Allereerst ligt voor de vraag of [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
1.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 8:1 luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
1.2.    [appellant] heeft de Wob-verzoeken, de bezwaarschriften en het beroepschrift namens de fractie ingediend. De fractie is de geadresseerde van de besluiten van 26 maart 2015 en 30 oktober 2015.
De rechtbank heeft de fractie als procespartij aangemerkt.
1.3.    Artikel 6:13 van de Awb luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."
Artikel 6:24 luidt: "Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld."
1.4.    Nu [appellant] geen bezwaar tegen het besluit van 26 maart 2015 heeft gemaakt en geen beroep tegen het besluit van 30 oktober 2015 heeft ingesteld en hij geen aan de fractie tegengesteld belang heeft, kan hij niet als partij worden ontvangen. Anders dan [appellant] stelt, kan uit de stukken niet worden afgeleid dat de Wob-verzoeken en de rechtsmiddelen mede door de drie fractieleden op persoonlijke titel zijn ingediend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de namen van de individuele fractieleden, met uitzondering van [appellant], niet in de geschriften zijn vermeld.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Van Ettekoven    w.g. De Wilde
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
598.