ECLI:NL:RVS:2018:481

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201605000/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur door raadslid van Plaatselijk Belang Terschelling

In deze zaak heeft [appellant], als raadslid van de fractie van Plaatselijk Belang Terschelling, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 26 mei 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, dat hij had ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Terschelling op een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betrof de verstrekking van documenten met betrekking tot de eigenaar van een pand aan de [locatie] te Hoorn, Terschelling, en de werkzaamheden van het advocatenkantoor Stibbe in deze context.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 augustus 2017 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting is vastgesteld dat de rechtbank [appellant] ten onrechte niet als partij had aangemerkt, maar dat hij in zijn hoger beroep kon worden ontvangen. De Afdeling heeft overwogen dat het college van burgemeester en wethouders terecht heeft gesteld dat het Wob-verzoek geen verplichting tot het opstellen van documenten met zich meebrengt en dat het college niet beschikt over meer documenten dan de openbaar gemaakte en geheimgehouden stukken.

De Afdeling heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft mogen afzien van het verstrekken van bepaalde informatie, omdat deze informatie betrekking had op persoonlijke beleidsopvattingen en niet openbaar gemaakt hoefde te worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de rechtbank heeft de beslissing in stand gelaten. Er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

201605000/1/A3.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Terschelling,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 mei 2016 in zaak nr. 16/22 in het geding tussen:
Plaatselijk Belang Terschelling
en
het college van burgemeester en wethouders van Terschelling.
Procesverloop
Bij brief van 4 januari 2016 heeft [appellant] als raadslid van de fractie van Plaatselijk Belang Terschelling (hierna: de fractie) beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen door het college van een besluit op een verzoek om informatie.
Bij besluit van 22 februari 2016 heeft het college alsnog op het verzoek beslist.
Bij uitspraak van 26 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] als raadslid van de fractie tegen het besluit van 22 februari 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] mede namens de fractie hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep van de fractie is ingetrokken.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Kist, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.E. Stiemsma, bijgestaan door mr. J.R. van Angeren en mr. E.C. van der Maden, beiden advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1.    De relevante wet- en regelgeving is vermeld in de aangehechte bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Bij brief van 6 juli 2015 heeft [appellant] als raadslid van de fractie met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) het college verzocht om verstrekking van de volgende documenten:
a. alle correspondentie tussen de gemeente Terschelling en [persoon] als eigenaar van het pand aan de [locatie] te Hoorn, Terschelling;
b. verslaglegging met betrekking tot het functioneren van [persoon] als wethouder;
c. afschriften van de met advocatenkantoor Stibbe gevoerde correspondentie, de door Stibbe gegeven adviezen en de door Stibbe ingediende rekeningen;
d. een overzicht van wat de zaak [locatie] te Hoorn de gemeente Terschelling tot op heden heeft gekost en afschriften van alle door de gemeente Terschelling aan Stibbe of andere betrokken partijen gedane betalingen;
e. afschriften van de stukken over de wijze waarop de uit deze zaak voortvloeiende kosten in de gemeentelijke financiële administratie een plek hebben gekregen;
f. verslaglegging over de wijze waarop het college tot definitieve besluitvorming is overgegaan:
g. het definitieve besluit inzake [locatie] te Hoorn en berichtgeving hiervan aan [persoon];
h. een nauwkeurige weergave van hetgeen met betrekking tot het definitieve besluit door het college aan de gemeenteraad is meegedeeld.
Het college heeft bij brief van 17 juli 2015 de ontvangst van het Wob-verzoek bevestigd en [appellant] verzocht het verzoek te preciseren.
Bij brief van 28 juli 2015 heeft het college de termijn om op het verzoek te beslissen verlengd.
Bij brief van 6 augustus 2015 heeft [appellant] als raadslid van de fractie het verzoek nader gepreciseerd.
Bij brief van 17 september 2015 heeft [appellant] als raadslid van de fractie het college in gebreke gesteld.
Bij brief van 4 januari 2016 heeft [appellant] als raadslid van de fractie beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek.
Bij het besluit van 22 februari 2016 heeft het college de gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt. Bij dit besluit heeft het college de verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00 en deze op verzoek van [appellant] aan de fractie uitgekeerd.
Aangevallen uitspraak.
3.    De rechtbank heeft overwogen dat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling uit de Wob in beginsel geen verplichting tot het opstellen van documenten voortvloeit. Voorts kent de Wob geen verplichting om elders gegevens te vergaren. Geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de mededeling van het college dat onder hem niet méér gevraagde documenten berusten. Met de enkele stelling dat deze mededeling van het college ongeloofwaardig lijkt, is de onjuistheid ervan niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft het door Stibbe in deze zaak gegeven advies en de daaraan voorafgaande conceptadviezen terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd openbaar te maken, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    Naar ter zitting is vastgesteld, is tussen partijen niet langer in geschil dat de rechtbank [appellant] ten onrechte niet als partij heeft aangemerkt en dat hij in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door [persoon] ingediende aanvragen om bouwvergunning ten onrechte niet zijn verstrekt.
5.1.    [appellant] heeft verzocht om correspondentie tussen de gemeente en [persoon] als eigenaar van het pand aan de [locatie] te Hoorn.
Naar het college onbestreden heeft gesteld, is [persoon] sinds 11 juli 2008 eigenaar van dat pand. Het college heeft deze datum terecht aangemerkt als aanvangsdatum van de periode waarop het Wob-verzoek ziet.
Nu de aanvragen om bouwvergunning van voor deze datum dateren, behoefde het college deze stukken reeds om deze reden niet openbaar te maken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvragen niet behoefden te worden verstrekt.
6.    [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de mededeling van het college dat het niet beschikt over meer stukken waarop het Wob-verzoek ziet, niet ongeloofwaardig voorkomt. Daartoe voert hij aan dat uit de verstrekte stukken blijkt dat [persoon] in 2015 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend. Verder heeft [persoon] op 26 februari 2015 per e-mail de gemeente verzocht om een bevestiging van gemaakte afspraken. De op 4 mei 2015 per e-mail verzonden reactie van de gemeente is beperkt tot de mededeling dat in de e-mail van [persoon] een correcte weergave van de gemaakte afspraken is gegeven. Volgens [appellant] kan niet met dat antwoord zijn volstaan. Voorts heeft de burgemeester in december 2013 schriftelijk aan de raadsleden meegedeeld dat hij onderzoek heeft verricht op basis van hem ter beschikking gestelde informatie van de zijde van [persoon] en de gemeente. Uit deze mededeling blijkt volgens [appellant] dat er meer informatie tussen [persoon] en de burgemeester is uitgewisseld. Ten slotte kan volgens [appellant] uit een brief van het college van 29 april 2015 worden afgeleid dat door Stibbe ook in 2015 werkzaamheden betreffende de [locatie] zijn verricht en moet een factuur voor die werkzaamheden bij het college aanwezig zijn.
6.1.    Het college heeft uiteengezet dat [persoon] op 17 december 2015 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend en dat een beslissing op die aanvraag is genomen. Het college heeft zich evenwel terecht op het standpunt gesteld dat een Wob-verzoek geen betrekking heeft op toekomstige documenten en het verzoek van [appellant] daarom niet op voormelde aanvraag ziet, zodat het college deze niet behoefde te verstrekken.
6.2.    Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
6.3.    Het college heeft verklaard dat, voor zover een meer uitgebreide terugkoppeling vanuit het college over de met [persoon] gemaakte afspraken heeft plaatsgevonden, daarvan geen documenten aanwezig zijn. De stelling van [appellant] dat het ongepast zou zijn om [persoon] meerdere weken op een eerste reactie op zijn e-mail van 26 februari 2015 te laten wachten, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat een document van een eerdere datum dan de e-mail van 4 mei 2015 onder het college berust.
6.4.    Volgens het college zijn in 2015 door Stibbe met betrekking tot de [locatie] geen werkzaamheden verricht en wordt in de brief van het college van 29 april 2015 verwezen naar het door Stibbe in 2013 uitgebrachte advies.
In de brief staat: "Naar aanleiding van vragen uit de raad in 2013 over het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te Hoorn heeft burgemeester [-] de raad hierover schriftelijk geïnformeerd (zie bijlage). Daarbij heeft hij zich laten bijstaan door Stibbe Advocaten. Dit advocatenkantoor is, achteraf, tot de conclusie gekomen dat [-] de aanbouw aan het pand [locatie] niet vergunningvrij is." Vermelde bijlage is een brief van 23 december 2013 van de burgemeester aan de raad.
Anders dan [appellant] stelt, kan uit de term ‘achteraf’ niet worden afgeleid dat Stibbe in 2015 opnieuw werkzaamheden voor de gemeente heeft verricht.
De rechtbank heeft in hetgeen door [appellant] is aangevoerd terecht geen aanleiding gezien te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de mededeling van het college dat onder hem geen andere informatie berust dan de openbaar gemaakte en geheimgehouden stukken.
Het betoog faalt.
7.    Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte niet op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob getoetst of informatie uit het advies van Stibbe in niet tot personen herleidbare vorm verstrekt kan worden.
7.1.    Artikel 11, eerste lid, van de Wob gebiedt bestuursorganen geen informatie te verstrekken over persoonlijke beleidsopvattingen die zijn opgenomen in documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad. Wel kan een bestuursorgaan ingevolge het tweede lid, eerste volzin, met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie in niet tot personen herleidbare vorm verstrekken.
Niet in geschil is dat het advies en de conceptadviezen van Stibbe zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en dat daarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Na met toestemming van [appellant] ingevolge artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis van de adviezen te hebben genomen, is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid heeft mogen afzien van gebruikmaking van zijn in artikel 11, tweede lid, van de Wob neergelegde bevoegdheid.
De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten.
Het betoog faalt.
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Van Ettekoven    w.g. De Wilde
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
598. BIJLAGE
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. (…)