201707221/2/R2.
Datum uitspraak: 9 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Vrouwenpolder, gemeente Veere,
en
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Park Fort Den Haak" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2018, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hofs en G.J. Francke, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, [partij B] en Breezand Bungalow Beheer B.V., vertegenwoordigd door [partij B] en mr. W. Krijger, en Outdoorpark Vrouwenpolder B.V., vertegenwoordigd door E. Joosse, als partijen gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de aanleg van een recreatiepark op de gronden die liggen tussen de Fort Den Haakweg en de rijksweg N57 ten noorden van het dorp Vrouwenpolder. Het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening te treffen is gericht op schorsing van het gehele plan. Ter zitting is vast komen te staan dat [verzoeker] nu vrij uitzicht heeft over een deel van het plangebied en dat dit zal verdwijnen door de aanleg van het recreatiepark.
3. Het nieuwe recreatiepark zal worden gerealiseerd door [partij A], [partij B] en Breezand Bungalow Beheer B.V. en Outdoorpark Vrouwenpolder B.V.. Ter zitting is medegedeeld dat zij op korte termijn willen beginnen met het ontwikkelen van het plangebied en dat zij binnenkort de benodigde omgevingsvergunningen voor bouwen zullen aanvragen. Gelet hierop bestaat een spoedeisend belang bij een eventuele schorsing van het gehele plan.
4. Ten aanzien van de door [verzoeker] gevreesde permanente bewoning van de recreatiewoningen en trekkershutten stelt de raad zich terecht op het standpunt dat het plan dit niet toelaat. Hierbij is van belang dat artikel 1.48 van de planregels het volgende onder recreatiewoningen verstaat: "Recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals een recreatiewoning, hotelkamers, een logeergebouw, een pension of een trekkershut, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben." Hieruit volgt dat permanente bewoning van de toekomstige recreatiewoningen niet is toegestaan.
5. [verzoeker] betoogt dat de trekkershutten in een gebied worden geplaatst waar de geluidsbelasting door de rijksweg N57 meer dan 53 dB(A) bedraagt, waardoor degenen die in deze trekkershutten zullen verblijven geluidsoverlast ondervinden. De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de bodemzaak ten aanzien van dit betoog zal oordelen dat dit betoog niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, gelet op het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen reden om dit betoog inhoudelijk te behandelen.
6. [verzoeker] voert aan dat een spuitzone van 50 meter in acht dient te worden genomen tussen zijn gronden en gevoelige functies in het plangebied. Ter zitting is toegelicht dat de gronden van [verzoeker] momenteel niet door hem zelf in gebruik zijn, maar aan een derde zijn verpacht en worden gebruikt voor de teelt van verschillende gewassen, zoals aardappels, suikerbieten en uien. Daarbij worden ook bestrijdingsmiddelen gebruikt.
In het geldende bestemmingsplan "Kom Vrouwenpolder" is aan zijn gronden de bestemming "Agrarisch" toegekend. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is in dat plan niet uitgesloten. Voorts is in artikel 3, lid 3.4.1, onder a, van de regels van dat bestemmingsplan bepaald dat fruitteelt binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) niet is toegestaan.
Aan de westzijde van het perceel van [verzoeker] staan reeds bestaande woningen op korte afstand van de perceelsgrens en aan de oostzijde is in het plan niet voorzien in gevoelige functies. Aan de noordzijde van het perceel van [verzoeker] zijn nieuwe recreatiewoningen voorzien op een afstand van ongeveer 12 meter van zijn perceelsgrens. Voorts is een voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen voor een windhaag langs het perceel van [verzoeker] met een minimale hoogte en breedte van drie meter. Het standpunt van de raad dat met deze windhaag - mede gezien het soort gewassen dat wordt geteeld - blootstelling aan drift bij de toekomstige recreatiewoningen wordt voorkomen, is door [verzoeker] niet weersproken.
Het geldende bestemmingsplan staat fruitteelt toe op de gronden van [verzoeker], maar daarvan is bij het huidige agrarische gebruik geen sprake. Hierdoor is het verbod van fruitteelt binnen een zone van 50 meter van woningen van derden of recreatieterreinen in het geldende plan niet van toepassing. Nu het voorliggende plan geen belemmering vormt voor het bestaande agrarische gebruik van de gronden van [verzoeker], geeft dit geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Ten aanzien van de verplaatsing van de bestaande zendmast in het plangebied, die op dit moment op een afstand van meer dan 500 meter van de woning van [verzoeker] staat, constateert de voorzieningenrechter dat het plan het niet mogelijk maakt dat deze dichterbij de woning van [verzoeker] mag worden geplaatst. Het zoekgebied waar de zendmast op grond van de wijzigingsbevoegdheid naartoe kan worden verplaatst, bevindt zich namelijk noordelijker van de woning van [verzoeker] dan de huidige locatie van de zendmast. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] veronderstelt dat de zendmast hoger mag worden in het voorliggende plan. Op grond van artikel 12 van de planregels mag de zendmast maximaal 40 meter hoog zijn. Gelet op de afstand van de zendmast ten opzichte van de woning van [verzoeker] en de maximale hoogte hiervan verwacht de voorzieningenrechter niet dat deze beroepsgrond in de bodemzaak zal slagen.
8. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de raad de economische en financiële uitvoerbaarheid niet inzichtelijk heeft gemaakt. Hieraan legt hij ten grondslag dat er geen inzage is geweest in de anterieure overeenkomsten die met de initiatiefnemers zijn gesloten en dat de raad ook niet op andere wijze heeft onderbouwd dat het plan economisch en financieel uitvoerbaar is.
De voorzieningenrechter overweegt dat anterieure overeenkomsten niet ter inzage hoeven worden gelegd met een bestemmingsplan, aangezien artikel 3:11 van de Awb daartoe niet verplicht. Dit is eerder overwogen in de uitspraak van 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9587. Voorts ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om te twijfelen aan de economische en financiële uitvoerbaarheid. Anders dan [verzoeker] stelt zijn anterieure overeenkomsten gesloten met alle betrokken initiatiefnemers. Verder is van belang dat ter zitting een toelichting is gegeven op de grondexploitatie die door de raad is vastgesteld. Daarin zijn de te verhalen kosten, de financiële middelen die de gemeente in dit project investeert en de verwachte opbrengsten vermeld en daaruit volgt dat het plan financieel uitvoerbaar is. Gezien het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat dit betoog in de bodemprocedure zal leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. 9. De overige beroepsgronden die [verzoeker] naar voren heeft gebracht betreffen onderwerpen die in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening geen bespreking behoeven.
10. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Michiels w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2018
571.