ECLI:NL:RVS:2018:442

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
201701455/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Overijssel

In deze zaak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 januari 2017. De zaak betreft verzoeker die om proceskostenveroordeling heeft gevraagd in het geval van intrekking van het hoger beroep, zoals geregeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting op 23 januari 2018 heeft verzoeker het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten door de minister van Justitie en Veiligheid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek behandeld en vastgesteld dat de minister gedeeltelijk aan verzoeker tegemoet is gekomen door nadere informatie te verstrekken over verkeersovertredingen die in 2012 zijn begaan met voertuigen geregistreerd op naam van het toenmalige Ministerie van Veiligheid en Justitie en het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Op basis van deze tegemoetkoming heeft de Afdeling besloten dat de minister de proceskosten moet vergoeden.

De beslissing houdt in dat de minister van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00, en dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 250,00 moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 februari 2018, met mr. C.J. Borman als voorzitter en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. F.D. van Heijningen als leden.

Uitspraak

201701455/1/A3.
Datum uitspraak: 7 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)).
Procesverloop
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 januari 2017 in zaak nr. 16/2183.
Ter zitting op 23 januari 2018 heeft [verzoeker] het hoger beroep ingetrokken en heeft hij de Afdeling verzocht de minister van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 januari 2018, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, rechtsbijstandverlener te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W.G.G. de Bakker, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de korpschef van politie, vertegenwoordigd door mr. N.N. Bontje, advocaat te Den Haag, gehoord.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2.    [verzoeker] heeft verzocht om een afschrift van alle gegevens over verkeersovertredingen die in 2012 zijn begaan met voertuigen die stonden geregistreerd op naam van het toenmalige Ministerie van Veiligheid en Justitie en het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De minister heeft 10 zaakoverzichten verstrekt, met uitzondering van kentekens en voertuigkenmerken. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister nadere informatie verstrekt over de voertuigen waarmee de verkeersovertredingen zijn begaan. Naar aanleiding daarvan heeft [verzoeker] het hoger beroep ingetrokken.
3.    Door ter zitting bij de Afdeling nadere informatie te verstrekken, is de minister gedeeltelijk aan [verzoeker] tegemoetgekomen. Het verzoek om proceskostenveroordeling dient daarom op na te melden wijze te worden toegewezen. Voorts moet de minister ingevolge artikel 8:41, zevende lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb het door [verzoeker] betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
II.    verstaat dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [verzoeker] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Borman    w.g. Herweijer
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2018
640.