ECLI:NL:RVS:2018:4312
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 december 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 november 2018 een eerdere afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris had vernietigd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 8 september 2016 door de staatssecretaris was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 16 maart 2018, heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank, die de staatssecretaris opdroeg om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
De staatssecretaris heeft in hoger beroep verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter overweegt dat de uitspraak van de rechtbank niet inhoudt dat de staatssecretaris de gevraagde vergunning moet verlenen en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt. Bovendien is er geen sprake van onevenredige inspanning voor de staatssecretaris bij de uitvoering van de uitspraak.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen en geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 december 2018.