201804859/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 mei 2018 in zaak nr. 17/3387 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2017 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging rechtsbijstand ten behoeve van [appellant], afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft de raad de aanvraag alsnog toegewezen.
Bij besluit van 1 november 2017 heeft de raad het verzoek om een vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten in verband met het bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 29 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De wetsartikelen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Op 9 juni 2017 heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, namens [appellant] een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand in verband met het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector Kanton, inzake een ingesteld beroep tegen een beslissing van de Officier van Justitie.
Bij besluit van 9 augustus 2017 heeft de raad deze aanvraag met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) afgewezen omdat de procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd ongegrond is. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar ingediend. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de raad alsnog de toevoeging toegewezen. De raad heeft het verzoek om toekenning van een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor de behandeling van het bezwaar afgewezen omdat uit de bij de aanvraag verstrekte informatie niet is gebleken dat de procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd kans van slagen heeft. Pas in bezwaar is een nadere motivering hierop verstrekt. De beslissing wordt volgens de raad dan ook niet herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid.
3. De rechtbank volgt de raad in zijn standpunt dat het besluit niet is herroepen als gevolg van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid zodat de raad terecht het verzoek om vergoeding van proceskosten heeft afgewezen. Niet eerder dan in de bezwaarfase bleek dat de procedure waarvoor de toevoeging was aangevraagd kans van slagen had. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [appellant] meerdere malen om nadere informatie is verzocht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de raad niet verplicht was om [appellant] te horen alvorens te beslissen op het bezwaarschrift.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zijn kosten voor de behandeling van het bezwaar niet heeft hoeven vergoeden. Volgens hem is het herroepen van het besluit wel het gevolg van een aan de raad te wijten onrechtmatigheid. Daarbij wijst hij erop dat de raad in andere gevallen op basis van vergelijkbare toevoegingsaanvragen de aanvraag wel heeft toegewezen. Hij mocht er dan ook op vertrouwen dat de aanvraag wel toegewezen zou worden.
[appellant] betoogt verder dat de raad indien hij vond dat onvoldoende informatie aanwezig was over de kans van slagen van de procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd, op grond van artikel 4:5 van de Awb de aanvraag buiten behandeling had moeten laten. Nu wel besloten is op de aanvraag volgt daaruit dat anders dan de raad stelt voldoende informatie voorhanden was voor de beoordeling van de aanvraag, aldus [appellant].
Daarnaast voert [appellant] aan dat de raad hem op grond van artikel 4:7 van de Awb om een zienswijze had moeten vragen voordat hij de aanvraag afwees. Uit de motivering die aan de afwijzing ten grondslag is gelegd volgt dat de raad daarbij is uitgegaan van andere gegevens dan de door hem aan de raad verstrekte gegevens. Verder heeft de raad hem ten onrechte niet in bezwaar gehoord. Door het niet toekennen van de kosten is niet volledig aan hem tegemoet gekomen, aldus [appellant].
4.1. Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb luidt: "De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid."
4.2. Uit artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt volgt dat geen rechtsbijstand wordt verleend indien de rechtszoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft voor de vordering waarvoor hij de rechtsbijstand heeft aangevraagd.
In de aanvraag is vermeld dat de toevoeging is aangevraagd om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing van de rechtbank over een sanctiebeslissing. Naar aanleiding van de aanvraag heeft de raad bij brieven van 6 juli 2017 en 3 augustus 2017 aan [appellant] gevraagd om nader te onderbouwen waarom rechtsbijstand noodzakelijk is om het probleem op te lossen. [appellant] heeft naar aanleiding van dit verzoek toegelicht dat de rechtsbijstand noodzakelijk is omdat de beslissing van de rechtbank onjuist is gemotiveerd, waardoor hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep. Nu de stelling van [appellant] dat zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard niet nader is onderbouwd, heeft de raad zich op basis van de overgelegde gegevens op het standpunt kunnen stellen dat het hoger beroep weinig kans van slagen had, zodat de raad de aanvraag terecht heeft afgewezen.
Dat aanvragen in andere gevallen wel zijn toegewezen, maakt voorts op zichzelf niet dat de raad dat in dit geval ook had moeten doen. De raad dient immers elke aanvraag afzonderlijk te beoordelen. Daarbij komt dat drie van de door [appellant] genoemde besluiten zien op toevoegingsaanvragen voor procedures over de verlening van proceskosten, zodat in zoverre geen sprake is van gelijke gevallen. De vierde zaak betreft weliswaar een aanvraag voor een toevoeging voor het voeren van een hogerberoepsprocedure tegen een sanctiebeschikking, maar in dat geval is een nadere toelichting gegeven, zodat evenmin sprake is van een gelijk geval. Op basis van deze besluiten kon hij er dan ook niet van uitgaan dat de toevoeging zou worden verleend.
Gelet op het voorgaande heeft de raad op basis van de door [appellant] bij zijn aanvraag verstrekte informatie dan ook een juist besluit genomen. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het herroepen van het besluit niet het gevolg is van een aan de raad te wijten onrechtmatigheid, zodat het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar terecht is afgewezen.
Het betoog faalt.
4.3. Voorts is het op grond van artikel 4:2 van de Awb aan de aanvrager om alle gegevens en bescheiden te verschaffen die noodzakelijk zijn voor het beslissen op de aanvraag. De door [appellant] vermelde gegevens bij de aanvraag waren op zichzelf voldoende om een beslissing op de aanvraag te nemen. De raad was anders dan hij meent dan ook niet gehouden om de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten.
Evenmin was de raad gehouden om hem op grond van artikel 4:7 van de Awb te horen alvorens op zijn aanvraag te beslissen. In het besluit van 9 augustus 2017 is vermeld dat de aanvraag wordt afgewezen omdat de zaak waarvoor de toevoeging is aangevraagd ongegrond is. De aanvraag wordt derhalve afgewezen omdat de procedure waarvoor de aanvraag is aangevraagd volgens de raad geen kans van slagen heeft. De raad heeft dit gebaseerd op de door [appellant] niet nader onderbouwde stelling dat de uitspraak van de rechtbank waartegen hoger beroep wordt ingesteld, onvoldoende is gemotiveerd. Deze enkele stelling is volgens de raad onvoldoende om aan te nemen dat het hoger beroep kans van slagen heeft. Anders dan [appellant] betoogt, steunt de afwijzing van de aanvraag om een toevoeging dan ook niet op gegevens over feiten en belangen die hem betreffen en die afwijken van de door hem bij de aanvraag verstrekte gegevens, maar enkel op de door hemzelf verschafte gegevens.
Voor zover [appellant] betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, faalt dit betoog, nu de aanvraag is toegewezen en er geen aanleiding bestond hem te horen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Hagen w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018
674. BIJLAGE
Artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand
[…]
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
a. de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot;
[..]
Artikel 3 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria
Rechtsbijstand wordt als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer:
[..]
b. waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft;
[..]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2
[..]
2 De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
[…]
Artikel 4:7
1. Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en
b. die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.
2. Het eerste lid geldt niet indien sprake is van een afwijking van de aanvraag die slechts van geringe betekenis voor de aanvrager kan zijn.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.