ECLI:NL:RVS:2018:4253

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
201805117/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 juni 2018 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven ongegrond verklaarde. De aanvraag was afgewezen door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) op 21 juli 2017, omdat het letsel van [appellant] niet als ernstig werd aangemerkt volgens de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De rechtbank oordeelde dat de CSG zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het litteken in de wenkbrauw van [appellant] niet als ontsierend valt aan te merken en dat de psychische klachten niet konden worden beoordeeld zonder medische informatie van een geregistreerde psycholoog of psychotherapeut.

Tijdens de zitting op 13 december 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het litteken niet ontsierend was en dat de CSG de psychische klachten niet had kunnen beoordelen. De Afdeling oordeelde dat de CSG terecht had gesteld dat het letsel niet ernstig genoeg was voor een uitkering en dat de rechtbank het beleid van de CSG niet onredelijk had geacht. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van medische informatie bij de beoordeling van psychisch letsel en de verschillende beoordelingskaders van de CSG en de strafrechter. De CSG kent alleen uitkeringen toe bij ernstig letsel, terwijl de strafrechter ook bij minder ernstig letsel schadevergoeding kan toekennen. De zaak illustreert de strikte eisen die de CSG stelt aan de beoordeling van aanvragen voor uitkeringen uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Uitspraak

201805117/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2018 in zaak
nr. 18/529 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2017 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2017 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2018, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De CSG kent uit het fonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
1.1.    [appellant] heeft bij de CSG een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend in verband met een mishandeling op 26 november 2015 waaraan hij een litteken in zijn wenkbrauw heeft overgehouden. [appellant] stelt dat hij hierdoor ook psychisch letsel heeft opgelopen. Aan het besluit van 21 juli 2017, gehandhaafd bij het besluit van 1 december 2017, heeft de CSG ten grondslag gelegd dat het letsel van [appellant] niet kan worden aangemerkt als ernstig letsel, als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg). Het lichamelijke letsel van [appellant] heeft geen langdurige, ernstige medische gevolgen en zijn psychische letsel kan niet worden beoordeeld omdat er geen informatie van een psycholoog of psychotherapeut beschikbaar is, aldus de CSG.
Wettelijk kader
2.    Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg luidt:
"Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."
Artikel 36f, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr) luidt:
"1. Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd, of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
2. De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht."
Artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) luidt:
"1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden."
De uitspraak van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het litteken in de wenkbrauw van [appellant] niet als ontsierend valt aan te merken. De CSG heeft de psychische klachten van [appellant] niet kunnen beoordelen omdat hij niet bij een psycholoog of psychotherapeut is geweest die is ingeschreven in het BIG-register of het dienstmerk (register)psycholoog voert. Voorts heeft de CSG zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheden van het geweldsmisdrijf waarvan [appellant] slachtoffer is geworden, geen aanleiding geven om ernstig psychisch letsel bij hem te vooronderstellen. Tot slot heeft de CSG terecht gesteld dat de strafrechter bij het toekennen van een schadevergoeding een ander beoordelingskader heeft dan de CSG, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het litteken in de wenkbrauw van [appellant] niet als ontsierend valt aan te merken. Hiertoe voert hij aan dat het litteken precies in de wenkbrauw valt. Op die plek zal nooit meer haar groeien waardoor het litteken duidelijk zichtbaar zal blijven.
Het beleid van de raad waarbij een litteken slechts als ontsierend wordt aangemerkt indien hierdoor de mimiek is veranderd, is onredelijk. Voor [appellant] is zijn mimiek door schade in zijn wenkbrauw veranderd. Hij heeft een andere gezichtsuitdrukking en dit zal nooit meer veranderen, aldus [appellant].
4.1.    De CSG heeft de aanvraag van [appellant] getoetst aan de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 november 2017 (hierna: de Beleidsbundel). Volgens de Beleidsbundel moet het geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel hebben veroorzaakt om voor een uitkering in aanmerking te komen. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. De CSG vindt letsel ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft.
Volgens paragraaf 1.2.2 heeft de CSG medische informatie nodig om het letsel te kunnen beoordelen. Hiervoor gebruikt zij alleen medische informatie van bevoegde hulpverleners die een diagnose hebben gesteld. De CSG stelt aan deze hulpverleners de eis dat ze een BIG-registratie of NIP-dienstmerk hebben (dit zijn bijvoorbeeld GZ-psychologen of psychotherapeuten voor psychisch letsel of (huis)artsen voor fysiek letsel).
De CSG heeft een Letsellijst (de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 november 2017) ontwikkeld om het opgelopen letsel in een letselcategorie in te kunnen delen. De Letsellijst geeft richtlijnen welk fysiek en psychisch letsel volgens de CSG als voldoende ernstig kan worden aangemerkt in de zin van de Wsg om een uitkering te rechtvaardigen. Volgens de Letsellijst valt een ontsierend litteken in het gezicht in letselcategorie 1.
Volgens paragraaf 1.2.4 van de Beleidsbundel kan de CSG zonder beoordeling van medische informatie bij de volgende geweldsmisdrijven ernstig psychisch letsel vooronderstellen: woningovervallen, zedenmisdrijven, bedreigingen met messen of vuurwapens, stelselmatig huiselijk geweld, mensenhandel, belaging en brandstichting. Verder heeft het Schadefonds volgens paragraaf 2B van de Letsellijst voor de beoordeling van psychisch letsel in alle overige gevallen medische informatie nodig. Het is dan belangrijk dat er een diagnose is gesteld door een hulpverlener.
4.2.    Evenals de rechtbank acht de Afdeling het beleid van de CSG niet onredelijk. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het litteken in de wenkbrauw van [appellant] niet als ontsierend valt aan te merken. De rechtbank heeft daarbij kunnen betrekken dat uit de door [appellant] overgelegde foto niet blijkt dat het litteken een groot gedeelte van het gezicht beslaat of dat het de mimiek in het gezicht verandert. Tevens heeft de rechtbank daarbij met juistheid overwogen dat het feit dat een litteken zichtbaar is, niet wil zeggen dat het ook ontsierend is.
[appellant] heeft zijn stelling dat zijn mimiek door het litteken is veranderd, niet onderbouwd. Uit de overgelegde foto’s blijkt immers niet dat [appellant] door het litteken wordt beperkt in het maken van spierbewegingen van het gezicht waardoor hij niet goed in staat is om gevoelens uit te drukken.
Het betoog faalt.
4.3.    Voorts voert [appellant] aan dat hij voor zijn verergerde psychische klachten een aantal malen naar de huisarts is gegaan en dat hij nu onder behandeling is bij een psycholoog.
4.4.    Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CSG de psychische klachten van [appellant] niet heeft kunnen beoordelen, overweegt de Afdeling het volgende. Uit het beleid van de CSG volgt dat de CSG voor de beoordeling van psychisch letsel medische informatie nodig heeft. De diagnose moet zijn gesteld door een psycholoog of psychotherapeut die ingeschreven staat in het BIG-register of het dienstmerk (register)psycholoog voert. Dit is slechts anders indien sprake is van één van de geweldsmisdrijven, genoemd in paragraaf 1.2.4 van de Beleidsbundel. Niet weersproken is dat geen sprake is van deze geweldsmisdrijven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de CSG de psychische klachten van [appellant] niet heeft kunnen beoordelen omdat hij niet bij een geregistreerde psycholoog of psychotherapeut is geweest. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij onder behandeling is van een geregistreerde psycholoog of psychotherapeut. De CSG heeft opgemerkt dat indien [appellant] in de toekomst alsnog in behandeling gaat voor zijn psychische klachten, hij een nieuwe aanvraag kan indienen bij het schadefonds.
Het betoog faalt.
5.    Voorts betoogt [appellant] dat het feit dat de strafrechter een schadevergoeding heeft toegekend van € 750,00, juist een indicatie is dat het onbegrijpelijk is dat de CSG geen uitkering toekent. Naar hij stelt geeft de CSG eerder een tegemoetkoming dan dat de strafrechter een vordering benadeelde partij toewijst.
5.1.    Bij vonnis van 5 oktober 2017 heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van [appellant], de benadeelde partij in deze zaak, toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd op grond van artikel 36f, eerste lid, van het WvSr. Deze maatregel behelst de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat deze maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Dit betekent dat de strafrechter de vordering van de benadeelde partij beoordeelt op grond van artikel 6:162 van het BW. Uit deze bepaling volgt dat er geen sprake hoeft te zijn van ernstig letsel om een verplichting tot schadevergoeding te doen ontstaan. De CSG kent daarentegen slechts een uitkering toe indien sprake is van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG terecht heeft gesteld dat de strafrechter bij het toekennen van een schadevergoeding een ander beoordelingskader heeft dan de CSG.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018
97-902.