ECLI:NL:RVS:2018:4222

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
201803032/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 30 juni 2017 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 22 maart 2018. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hidding, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 december 2018 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond is, verwijzend naar een eerdere uitspraak van 21 november 2018 over de westerse levensstijl van vrouwelijke asielzoekers. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep alsnog gegrond. Dit betekent dat de staatssecretaris de westerse levensstijl van de vreemdeling opnieuw moet onderzoeken en beoordelen, met inachtneming van de eerder gegeven overwegingen over de onderzoeksplicht en motiveringsplicht.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 december 2018.

Uitspraak

201803032/1/V2.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 maart 2018 in zaak nr. NL17.5872 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hidding, advocaat te Nieuw-Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, over een westerse levensstijl van vrouwelijke asielzoekers, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 30 juni 2017 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen.
2.    Dit betekent dat de staatssecretaris de gestelde westerse levensstijl van de vreemdeling opnieuw moet onderzoeken en beoordelen. De staatssecretaris moet hierbij dat wat de Afdeling in voormelde uitspraak van 21 november 2018 onder 5.10-5.12 en onder 8.7 over de onderzoeksplicht en de motiveringsplicht van de staatssecretaris in algemene zin heeft overwogen, in acht nemen.
3.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 maart 2018 in zaak nr. NL17.5872;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 30 juni 2017, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
691.