ECLI:NL:RVS:2018:4214

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
201806395/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen niet-ontvankelijk verklaring van verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 11 juli 2018 niet-ontvankelijk zijn verklaard. De vreemdelingen hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De rechtbank heeft op 31 juli 2018 de beroepen gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 december 2018 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep gegrond is, verwijzend naar een eerdere uitspraak van 21 november 2018, waarin is geoordeeld over de westerse levensstijl van vrouwelijke asielzoekers. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart de beroepen alsnog gegrond. Dit houdt in dat de staatssecretaris de gestelde westerse levensstijl van vreemdeling 1 opnieuw moet onderzoeken en beoordelen, met inachtneming van de eerder gegeven overwegingen over de onderzoeksplicht en motiveringsplicht.

Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 1.503,00 bedragen, toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

201806395/1/V2.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 2] en [vreemdeling 1],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 juli 2018 in zaken nrs. NL18.12982 en NL18.12985 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 11 juli 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C. Lucassen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, over een westerse levensstijl van vrouwelijke asielzoekers, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen alsnog gegrond verklaren en de besluiten van 11 juli 2018 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen.
2.    Dit betekent dat de staatssecretaris de gestelde westerse levensstijl van vreemdeling 1 opnieuw moet onderzoeken en beoordelen. De staatssecretaris moet hierbij dat wat de Afdeling in voormelde uitspraak van 21 november 2018 onder 5.10-5.12 en onder 8.7 over de onderzoeksplicht en de motiveringsplicht van de staatssecretaris in algemene zin heeft overwogen, in acht nemen.
3.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 juli 2018 in zaken nrs. NL18.12982 en NL18.12985;
III.    verklaart de beroepen gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van 11 juli 2018, V-nummers […] en […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
691.