201801019/1/V2.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 januari 2018 in zaak nr. NL18.381 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd omdat hij onvoldoende is ingegaan op wat de vreemdeling heeft verklaard over de bedreigingen die zijn familie heeft geuit als gevolg van de christelijke afbeeldingen die zijn vader op Facebook heeft geplaatst. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat hij zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling in dat kader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt bedreigd.
1.1. De staatssecretaris wijst er terecht op dat de vreemdeling niet heeft aangevoerd zelf bekeerd te zijn. Uit de uitspraak in het hoger beroep van de vader van de vreemdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:4122, volgt dat het oordeel van de rechtbank over de ongeloofwaardigheid van de gestelde bekering van de vader van de vreemdeling in hoger beroep in stand blijft en daarmee in rechte vast staat. Door in het besluit van de vreemdeling naar de besluitvorming in de asielprocedure van diens vader te verwijzen, heeft de staatssecretaris zich daarom deugdelijk gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen van de vreemdeling en de bedreigingen ongeloofwaardig zijn. Die problemen hangen immers direct samen met de gestelde bekering en daaruit voortvloeiende problemen van de vader. In zijn beroepschrift bij de rechtbank heeft de vreemdeling niet geklaagd dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd dat hij vanwege de uitlatingen van zijn vader op Facebook bedreigd werd. Pas ter zitting bij de rechtbank is de vreemdeling hierop ingegaan. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het besluit in dit opzicht ondeugdelijk is gemotiveerd. Om die reden kan de in hoger beroep overgelegde uitdraai van sms-berichten waarin de vreemdeling, naar hij stelt, wordt bedreigd, hem niet baten. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Omdat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over het standpunt van de staatssecretaris over de overige beroepsgronden, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 januari 2018 in zaak nr. NL18.381;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Graat
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
307/572-806.