201708060/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2017 in zaak nr. 17/3034 in het geding tussen:
[appellant]
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij acht besluiten van respectievelijk 23 mei 2016 (3x), 24 mei 2016, 10 juni 2016 (2x), 13 juni 2016 en 14 juni 2016 heeft de heffingsambtenaar de verzoeken van [appellant] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2017 heeft de heffingsambtenaar de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen de besluiten voor zover daarbij de verzoeken zijn afgewezen ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2018, waar [appellant], en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. H. Oderkerk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen een beschikking op grond van de Wet Onroerende Zaken (hierna: WOZ). Over de wijze waarop dat bezwaar wordt behandeld heeft hij klachten ingediend. Vervolgens heeft hij Wob-verzoeken ingediend.
2. Bij het besluit van 18 april 2017 heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat voor zover de verzoeken zagen op een bestuurlijke aangelegenheid, op de daarin gestelde vragen antwoord is gegeven. De heffingsambtenaar heeft daarbij afgezien van het horen van [appellant] omdat hij het bezwaar kennelijk ongegrond acht. De heffingsambtenaar stelt zich op dit standpunt omdat de verzoeken van [appellant] voor zover daaraan niet tegemoet is gekomen, niet zien op een bestuurlijke aangelegenheid.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar met de besluiten uit mei en juni 2016 antwoord heeft gegeven op de verzoeken van [appellant] die vielen onder de werking van de Wob. De heffingsambtenaar heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de verzoeken voor het overige geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen. De overige informatie kan [appellant] op andere wijze verkrijgen, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellant]
4. [appellant] betoogt dat aan hem ten onrechte geen nadere motivering is gegeven, terwijl hij daarom had verzocht. Ook is hij ten onrechte niet door de heffingsambtenaar gehoord in de bezwaarprocedure en was hij bij de zitting van de rechtbank niet aanwezig. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat al zijn overige vragen niet zien op een bestuurlijke aangelegenheid, terwijl dit voor sommige vragen wel het geval is. Daarnaast is twijfelachtig of het besluit op bezwaar door dezelfde medewerker van de gemeente mocht worden genomen als de oorspronkelijke besluiten op de verzoeken, aldus [appellant].
Beslissingsbevoegdheid van de Directeur Belastingen in bezwaar
5. Op grond van artikel 10:3, lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. De besluiten zijn ondertekend door J.G. Bakker in de functie van Directeur Belastingen van de gemeente Amsterdam. Ter zitting is komen vast te staan dat de bevoegdheid van de Directeur Belastingen om op de oorspronkelijke verzoeken te beslissen, niet is gebaseerd op mandaatverlening. Bij het Benoemings- en aanwijzingsbesluit 2017 - aanwijzing ambtenaren uitvoering heffing en invordering gemeentelijke belastingen -, dat op 23 december 2016 in het Gemeenteblad is gepubliceerd, is de Directeur Belastingen aangewezen als gemeenteambtenaar voor het heffen en invorderen van heffingen en belastingen. Omdat de beslissingsbevoegdheid van de Directeur Belastingen niet is gebaseerd op mandaat, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de Directeur Belastingen niet ook het besluit op bezwaar mocht nemen. Het betoog faalt.
Nadere motivering op grond van artikel 3:48 van de Awb
6. Op grond van artikel 3:48, eerste lid, van de Awb kan de vermelding van de motivering van een besluit achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat. Op grond van het tweede lid, wordt de motivering zo spoedig mogelijk verstrekt indien een belanghebbende daarom vraagt. De Afdeling stelt vast dat de heffingsambtenaar gemotiveerde besluiten heeft genomen op de verzoeken van [appellant]. Er is derhalve geen toepassing gegeven aan artikel 3:48, eerste lid. Hoewel [appellant] vindt dat de besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd, bestond daarom geen aanleiding voor de heffingsambtenaar om op zijn verzoek om een nadere motivering in te gaan. Het betoog faalt.
Niet horen in bezwaar
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:282), betekent dit dat van het horen mag worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Het horen is erop gericht om nadere informatie te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle feiten en omstandigheden beschikt om een volledige heroverweging van het bestreden besluit te kunnen verrichten. De beslissing om artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb toe te passen dient te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd. Gelet op hetgeen [appellant] in zijn bezwaarschriften naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij vindt dat zijn verzoeken ook voor het overige bestuurlijke aangelegenheden betreffen, heeft de heffingsambtenaar in redelijkheid kunnen afzien van het horen van [appellant]. Het betoog van [appellant] faalt. Hebben de verzoeken voor het overige betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid?
8. Artikel 3, eerste lid, van de Wob luidt:
"Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf."
8.1. [appellant] is met de gemeente verwikkeld in een bezwaarprocedure over een WOZ-beschikking en een daaraan gelieerde klachtenprocedure. Omdat die procedures en de communicatie daarover niet geheel naar zijn wens verlopen, heeft [appellant] de verzoeken ingediend. De lopende zaken van [appellant] worden overheerst door klachten en vragen over de wijze waarop en de mate waarin met hem wordt gecommuniceerd door de heffingsambtenaar en de klachtencoördinator. Zo wordt in enkele onderdelen van de verzoeken van [appellant] het volgende gevraagd, waarbij hij erop wijst dat hij die informatie graag krijgt voor zover het is neergelegd in een document:
"- Waarom wilt [persoon A] geen antwoord geven op de bijgevoegde email.
- Wat kan ik doen om de email van 13 feb 2016 at 3:36 pm beantwoord te krijgen.
- Heeft [persoon A] nagevraagd welke vragen [persoon B] beantwoord wilt krijgen in het overleg met de collega
- Hoeveel sneller zou het bezwaarschrift getraceerd zijn wanneer het bezwaarschrift wel het juiste nummer had gehad.
- Welke dagen werkt [persoon B]. Wanneer heeft ze vakantie gepland.
- Wat is het directe telefoonnummer van [persoon B].
- Wat is het emailadres van de leidinggevende van [persoon B].
- Wat is het emailadres van de verantwoordelijke voor beantwoording van deze email en voor deze procedure.
- Wat is de oorzaak voor uitblijven van beantwoording van de email."
Hieruit blijkt dat het in deze zaak in de kern draait om vragen van [appellant] over de wijze waarop hij is bejegend in de WOZ-zaak en in de klachtenprocedure over het bezwaar in de WOZ-zaak. Deze vragen staan naar hun aard los van de uitvoering van het beleid. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze verzoeken niet zien op informatie die een bestuurlijke aangelegenheid betreft. Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
9. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
545.