201804966/1/R6.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beide gevestigd te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop (hierna tezamen: [appellant A] en [appellant B]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nieuwkoop,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Damstaete" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2018, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Ulicoten, en de raad, vertegenwoordigd door A. van Luijk en J. Vos, deskundige van Akoestisch adviesbureau VOBRU, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de Stichting Woondiensten Aarwoude, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan maakt de bouw van twintig huurwoningen binnen het project Damstaete te Langeraar mogelijk. Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de kern van Langeraar.
2. [appellant A] en [appellant B], zijn beiden eigenaar en exploitant van het bedrijf op de [locatie] te Ter Aar, waar zij onder andere een manege, een paardenhouderij en een melkrundveehouderij exploiteren. Het bedrijf van [appellant A] en [appellant B] ligt ten zuidwesten van het plangebied. In de kern komt hun beroep erop neer dat zij gevolgen van het plan vrezen voor hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Intrekking
4. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] het beroep ingetrokken, voor zover dat is gericht tegen het herhalen en ingelast beschouwen van hun zienswijze.
Geur
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de toegepaste gemeentelijke geurverordening onverbindend dient te worden geacht, voor zover daarin een vaste afstandseis van 50 m is opgenomen. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Zij stellen dat het mogelijk maken van woningen op een afstand van 50 m vanaf hun bedrijf uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is. Volgens [appellant A] en [appellant B] wordt weliswaar voldaan aan de geurverordening, maar wordt geen rekening gehouden met het geuraspect, bijvoorbeeld als toekomstige bewoners van de nieuwbouwwoningen in hun tuin zitten. Het vaststellen van kortere vaste geurafstanden, louter met het oog op het mogelijk maken van woningbouwprojecten, maakt volgens [appellant A] en [appellant B] de geurverordening onverbindend.
5.1. Artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) luidt: "De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen."
Artikel 6, derde lid, van de Wgv luidt: "Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, met dien verstande dat deze:
a. ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 25 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen."
Artikel 8 van de Wgv luidt: "1. Bij het bepalen van de andere waarde of afstand, bedoeld in artikel 6, betrekt de gemeenteraad in elk geval:
a. de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;
b. het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging, en
c. de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.
2. Bij het bepalen van de andere waarde of afstand betrekt de gemeenteraad tevens:
a. de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of
b. de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder."
Artikel 4 van de Verordening Geur hinder en veehouderij Nieuwkoop 2013 (hierna: de geurverordening) luidt: "In afwijking van artikel 4, eerste lid onder a van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom, ten minste 50 meter."
5.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de geurverordening onverbindend is, omdat de geurverordening enkel is vastgesteld om nieuwbouwwoningen mogelijk te maken, oordeelt de Afdeling als volgt. De geurverordening is een algemeen verbindend voorschrift. Tegen een algemeen verbindend voorschrift staat volgens artikel 8:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep open. Dit betekent echter niet dat de geurverordening in het geheel niet kan worden getoetst. De verbindendheid van de geurverordening kan aan de orde komen via exceptieve toetsing.
5.3. In de memorie van toelichting bij de Wgv is vermeld dat het bevoegd gezag ruimte is geboden om rekening te houden met de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en met de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting van dat gebied. De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken omtrent de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand vast te stellen (TK 2005-2006, 30 453, nr. 3, blz. 4). De raad heeft derhalve de bevoegdheid om voor een bepaald gebied een andere geurnorm vast te stellen met het oog op het mogelijk maken van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling.
5.4. De in artikel 4 van de geurverordening vastgestelde waarden blijven binnen de bandbreedte van artikel 6, derde lid, van de Wgv. Van strijd met artikel 6 van de Wgv is dus geen sprake. Voorts is gebleken dat de raad bij het bepalen van de in de geurverordening vastgestelde waarden de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het plangebied heeft betrokken en de gewenste ruimtelijke inrichting van het plangebied in aanmerking heeft genomen. Daarbij verwijst de raad naar de Structuurvisie Nieuwkoop 2040, waarin de ruimtelijke visie van de gemeente Nieuwkoop is neergelegd en waaruit blijkt dat onder andere het plangebied is aangewezen als dynamische stedelijke zone. Daarnaast heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat de voorziene woningbouw past in het karakter van de omgeving van het plangebied, gelegen op de rand van een landelijke kern en het buitengebied. Gelet op het vorenstaande geeft het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de geurverordening in strijd is met artikel 8 van de Wgv.
5.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de geurverordening in strijd is met de Wgv.
Het betoog faalt.
5.6. De beoogde nieuwbouwwoningen liggen volgens de raad op de grens van de bebouwde kom. Op grond van de geurverordening dient derhalve een afstand van ten minste 50 m in acht te worden genomen. Vastgesteld kan worden dat het bouwvlak van de nieuwbouwwoningen op een afstand van 55 m ligt van het bedrijf van [appellant A] en [appellant B]. Aldus wordt ten aanzien van de voorziene woningen aan de aan te houden afstand van ten minste 50 m voldaan.
5.7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1045), mag, indien tussen het dierenverblijf en een geurgevoelig object de in de Wgv of de hierop gebaseerde geurverordening genoemde afstanden worden aangehouden, in beginsel worden aangenomen dat bij het geurgevoelig object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. 5.8. Ten aanzien van de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat toekomstige bewoners van de nieuwbouw geuroverlast kunnen ervaren als zij in de tuin zitten, overweegt de Afdeling dat de raad met recht stelt dat de verbeelding naar aanleiding van de zienswijze van [appellant A] en [appellant B] is aangepast, zodat de bouwblokken voor de nieuwbouwwoningen ruim 2 m in noordelijke richting zijn verschoven. Hierdoor zullen de tuinen van de nieuwbouwwoningen buiten de geurcirkel van 50 m komen te liggen.
5.9. Gelet op deze door de raad gegeven motivering heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen" in het plangebied geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat als gevolg van geurhinder.
Het betoog faalt.
Geluidscherm
6. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat er ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting in het plan is opgenomen die inhoudt dat er eerst geluidwerende maatregelen moeten worden getroffen voordat met de bouw van de woningen en de aanleg van de ontsluitingsweg mag worden begonnen.
6.1. Voor zover [appellant A] en [appellant B] aanvoeren dat het bestreden plan de aanleg van een geluidscherm onvoldoende waarborgt, overweegt de Afdeling als volgt. Vaststaat dat het plangebied waarop het geluidscherm zal worden gerealiseerd in eigendom is van de gemeente Nieuwkoop. Voorts staat vast dat de raad heeft toegezegd dat het geluidscherm zal worden gerealiseerd. Geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de aanleg van een geluidscherm als verplichting in het bestreden plan moet worden opgenomen, omdat de raad heeft toegezegd dat deze maatregel zal worden getroffen. Nu de gemeente Nieuwkoop het in haar macht heeft om de bedoelde maatregel te treffen en niet is gebleken van belemmeringen die zich hiertegen verzetten, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting daartoe in het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
Geluid
7. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat woningen met alle bijbehorende omgevingsgeluiden, waaronder het dichtslaan van portieren van auto’s, ongewenst zijn in de directe omgeving van een manege waarin met paarden wordt gewerkt. Ter onderbouwing van hun betoog hebben [appellant A] en [appellant B] adviesbureau Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing ingeschakeld, die bij brief van 29 mei 2018 zeven opmerkingen heeft gemaakt over de akoestische onderzoeken van de raad. [appellant A] en [appellant B] hebben deze zeven opmerkingen overgenomen in hun beroepschrift.
8. In het onderstaande zal de Afdeling de zeven punten van kritiek bespreken. De Afdeling zal daartoe beoordelen of in het aangevoerde aanleiding wordt gevonden te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het geluidsrapport "Akoestisch onderzoek Woningbouw Damstaete Gemeente Nieuwkoop", van 12 september 2016, (hierna: het eerste geluidsrapport) en het geluidsrapport "Akoestisch onderzoek De [appellant B] [locatie] Ter Aar, Gemeente Nieuwkoop", van 2 december 2017, (hierna: het tweede geluidsrapport), die allebei ten grondslag liggen aan het bestreden plan.
- Metingen etmaalperioden
9. [appellant A] en [appellant B] stellen dat in het tweede geluidsrapport de geluidbelasting in de dagperiode op 1,5 m is beoordeeld en in de avond- en nachtperiode op 4,5 m hoogte. Volgens [appellant A] en [appellant B] is onduidelijk waarom niet in alle etmaalperioden op alle beoordelingshoogten is beoordeeld.
9.1. Gebleken is dat in het tweede geluidsrapport de voorziene woningen in alle etmaalperioden op alle beoordelingshoogten zijn beoordeeld. Uit bijlagen III en IIIA van het tweede geluidsrapport blijkt dat het geluid op 1,5 m en 4,5 m zowel op de dag, in de avond en in de nacht is beoordeeld. Uit de tabellen 7.1, 7.2, 8.1 en 8.2 van het tweede geluidsrapport blijkt dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatste van de woningen, de maximale geluidsniveaus ter plaatse van de woningen, de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de woningen met inbegrip van de maatregelenvariant en de maximale beoordelingsniveaus ter plaatse van de woningen met inbegrip van de maatregelenvariant samengevat zijn weergegeven. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in het tweede geluidsrapport wel een volledige beoordeling van het geluid in alle etmaalperioden op alle beoordelingshoogten gemaakt.
Het betoog faalt.
- Beoordelingshoogten
10. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat in het tweede geluidsrapport ten onrechte maar met twee beoordelingshoogten van 1,5 m en 4,5 m is gerekend, terwijl in het eerste geluidsrapport wel is gerekend met drie beoordelingshoogten, namelijk 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m.
10.1. De raad stelt dat op grond van het bestreden plan woningen met één laag met een kap zijn toegelaten. Dat er met twee beoordelingshoogten gerekend is, is volgens de raad correct. Het gaat volgens de raad om woningen met slechts twee bouwlagen. Een rekenhoogte van 7,5 m was daarom volgens de raad ook niet aan de orde.
10.2. In het tweede geluidsrapport is op een beoordelingshoogte van 1,5 m en 4,5 m gerekend. In geschil is of de raad in het tweede geluidsrapport ten onrechte niet ook op 7,5 m hoogte heeft beoordeeld. Vastgesteld wordt dat er een geluidscherm tussen het bedrijf van [appellant A] en [appellant B] en de voorziene woningbouw moet worden gerealiseerd. Uit de in tabel 8.1 van het tweede geluidsrapport weergegeven geluidswaarden blijkt dat met het te plaatsen geluidscherm ruimschoots wordt voldaan aan de geluidswaarden uit de bovengenoemde tabel van respectievelijk 45 dB(A) voor de dag, 40 dB(A) voor de avond en 35 dB(A) voor de nacht voor het landtijdgemiddelde geluidniveau, waardoor er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningbouw. Ter zitting heeft J. Vos van Akoestisch adviesbureau VOBRU toegelicht dat bij de voorziene woningen sprake is van tweelaagse bebouwing en dat de ervaringsregel is dat enkel bij hoogbouw een beoordelingshoogte van 7,5 m wordt gehanteerd. Op de gronden met de bestemming "Wonen" geldt een maximaal toegestane goothoogte van 4 m en een maximaal toegestane nokhoogte van 8 m. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het realistisch dat in het tweede geluidsrapport op een beoordelingshoogte van 1,5 m en 4,5 m is gerekend om de geluidsbelasting te bepalen ter plaatse van de voorziene woningbouw.
Het betoog faalt.
- Etmaalperioden
11. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de raad ten onrechte in het tweede geluidsrapport niet de reguliere etmaalindeling heeft gehanteerd. Volgens [appellant A] en [appellant B] had de raad dit moeten doen omdat hij de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) noemt in het tweede geluidsrapport en in de VNG-brochure de reguliere etmaalindeling wordt gehanteerd.
11.1. Ten aanzien van de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat ten onrechte de etmaalindeling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor agrarische bedrijven is genoemd in het tweede geluidsrapport, overweegt de Afdeling dat niet valt in te zien waarom niet van die etmaalindeling mag worden uitgegaan, nu in het bedrijf van [appellant A] en [appellant B] agrarische activiteiten worden uitgeoefend. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding het tweede geluidsrapport in zoverre niet te volgen.
Het betoog faalt.
- Bronposities en rekenpunten
12. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de posities van de bronnen 31 en 34 en de rekenpunten 01 tot en met 04 ongunstig zijn gekozen. De bronnen worden volgens [appellant A] en [appellant B] relatief veel afgeschermd. Daarbij komt dat de bronnen 31 en 34 volgens [appellant A] en [appellant B] ten onrechte kennelijk representatief worden geacht voor het maximale geluidniveau, terwijl er met een te laag maximaal geluidniveau wordt gerekend, omdat deze bronnen verder van de voorziene woningbouw af zijn gemodelleerd.
12.1. De bronposities 31 en 34 zijn middenin de rijbak van de manege van [appellant A] en [appellant B] gesitueerd. J. Vos van Akoestisch adviesbureau VOBRU heeft ter zitting toegelicht dat bij de positionering van deze bronposities rekening is gehouden met het nog te realiseren geluidscherm en dat wanneer de bronposities dichter bij de plangrens zouden zijn gesitueerd, het geluidniveau alleen maar lager wordt vanwege het geluidscherm. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad bij de geluidsrapporten geen rekening mocht houden met het geluidscherm. Ten aanzien van de rekenpunten 01 tot en met 04 heeft de raad ter zitting gesteld dat deze punten evenwichtig zijn verdeeld over het bouwvlak. [appellant A] en [appellant B] hebben geen redenen aangevoerd waarom dit standpunt van de raad onjuist zou zijn. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding het tweede geluidsrapport waarbij de posities van de bronnen 31 en 34 en de rekenpunten 01 tot en met 04 zijn gekozen in zoverre niet te volgen.
Het betoog faalt.
- Bronvermogen lesgeven
13. [appellant A] en [appellant B] stellen dat het gekozen bronvermogen voor het lesgeven te laag is gekozen voor het geven van instructies in een hal of op een open terrein.
13.1. De raad stelt dat in het tweede geluidsrapport in overeenstemming met het Journaal Geluid van december 2009, nr. 10 een bronvermogen voor verheffend stemgeluid van 71 dB(A) en een bronvermogen voor geluidspieken van luid schreeuwen van 89 dB(A) zijn gehanteerd. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onjuist zou zijn. Ter zitting heeft J. Vos van Akoestisch adviesbureau VOBRU toegelicht dat alle geluiden in beeld zijn gebracht en dat de tractor voor het aanslepen van de buitenbak, de open gevel van de rijhal en de open gevel van een van de stallen ondanks de kortere activiteit met 105 dB(A) als maatgevende geluidsbron voor het langtijdgemiddelde geluidniveau is aangemerkt. Ten aanzien van de stelling van [appellant A] en [appellant B] ter zitting dat als er niet met de tractor wordt gewerkt, het stemgeluid de grootste maatgevende geluidsbron is en dat er derhalve ook met het stemgeluid rekening moet worden gehouden, heeft J. Vos van Akoestisch adviesbureau VOBRU ter zitting toegelicht dat het geluid dat een tractor produceert altijd hoger is dan stemgeluid en dat zelfs als er net zo lang als dat de werkzaamheden met de tractor duren luid wordt geschreeuwd dit voor de hoogte van het geluidsniveau niet uitmaakt. De Afdeling acht dit aannemelijk. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding het tweede geluidsrapport in zoverre niet te volgen.
Het betoog faalt.
- Geluidsvermindering geveldelen van de binnenbak
14. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de geluidvermindering van de geveldelen van de binnenbak van de manege van [appellant A] en [appellant B] te gunstig is bepaald. Volgens [appellant A] en [appellant B] is de nagalmtijd van de hallen van de manege van [appellant A] en [appellant B] niet gebaseerd op metingen, maar zonder enige vorm van onderbouwing gehanteerd.
14.1. Ten aanzien van de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de nagalmtijd niet is gebaseerd op berekeningen, overweegt de Afdeling dat de raad heeft gesteld dat het geluidniveau in de hallen van de manege van [appellant A] en [appellant B] op basis van metingen en berekeningen is bepaald, waarbij het volume van de ruimte en de galmtijd zijn meegenomen in de berekeningen. Dat rekening is gehouden met de nagalmtijd blijkt uit de berekeningen in bijlage II van het tweede geluidsrapport. Daarnaast heeft de raad gesteld dat de absorberende zandbodem en de absorberende houten zijwand van de grote manegehal zorgen voor een afname van de nagalm in de hal. Dit blijkt volgens J. Vos van Akoestisch adviesbureau VOBRU uit de nagalmtijd die is meegenomen in de berekeningen. Ter zitting heeft hij toegelicht dat het algemene ervaringsregels zijn dat een zandbodem en houten zijwand geluid absorberen. [appellant A] en [appellant B] hebben geen concrete bezwaren naar voren gebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt. Nu [appellant A] en [appellant B] op dit punt geen concrete bezwaren naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding het tweede geluidsrapport in zoverre niet te volgen.
Het betoog faalt.
- Schrikreacties paarden
15. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met hun paarden. Zo heeft de raad niet onderzocht bij welke piekgeluiden bij paarden een schrikreactie optreedt.
15.1. Ten aanzien van de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat geen rekening is gehouden met de schrikreacties van de paarden, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat met de aanwezigheid van een afscherming tussen het bedrijf van [appellant A] en [appellant B] en de voorziene woningen schrikreacties bij de paarden worden voorkomen, omdat de paarden geen zicht hebben op de voorziene woningbouw. [appellant A] en [appellant B] hebben niets aangevoerd op basis waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat nader onderzoek naar de schrikreacties van hun paarden aangewezen is. Bovendien is ter zitting gebleken dat de paarden van [appellant A] en [appellant B] nu ook schrikreacties kunnen hebben ten gevolge van de geluiden in de omgeving van hun bedrijf.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het geluidscherm tussen het bedrijf van [appellant A] en [appellant B] en de voorziene woningbouw schrikreacties bij paarden zullen worden voorkomen. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding het tweede geluidsrapport in zoverre niet te volgen.
Het betoog faalt.
Conclusie
16. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft de aspecten geur en geluid, deugdelijk tot stand is gekomen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
17. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, griffier.
w.g. Pans w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
218-867.