201804335/1/V6.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2018 in zaak nr. 17/5926 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 1 september 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Balfoort, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellant] bij de indiening ervan geen gelegaliseerde geboorteakte of identiteitsbewijs (tazkera) en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd, zodat zijn identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan. [appellant] heeft volgens de staatssecretaris niet aangetoond in bewijsnood te verkeren.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in bewijsnood verkeerde. Hij voert aan dat hij twee jaar oud was toen zijn vader overleed en hij met zijn moeder en zijn oudere broer Afghanistan verliet om zich in Pakistan te vestigen. Het contact met zijn familie is toen verloren gegaan, zijn moeder is kort hierna overleden en met zijn broer heeft hij geen contact meer. Nu hij ongeveer 38 jaar geleden uit Afghanistan is vetrokken, is de kans klein dat er nog iemand in Afghanistan is die zich hem en zijn familie herinnert, aldus [appellant]. Gelet hierop kan hij niet in het bezit komen van tazkera's van zijn ouders dan wel andere familieleden die, naar hij stelt, nodig zijn voor het verkrijgen van een tazkera. Bovendien is niet vast te stellen in welk district hij een tazkera kan aanvragen. Hij verwijst in dit verband naar het Algemeen ambtsbericht Afghanistan 2016, bladzijden 53 en 54. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris hem terecht heeft tegengeworpen dat hij er niet alles aan heeft gedaan de vereiste documenten te verkrijgen. Hij voert aan dat, nu de kans dat hij een tazkera verkrijgt, en met behulp daarvan een paspoort, vrijwel nihil is, de staatssecretaris niet van hem mag verlangen dat hij naar Afghanistan reist om deze documenten te verkrijgen. Bovendien verkeert Afghanistan voortdurend in een staat van oorlog, waardoor aan een reis naar Afghanistan een aanmerkelijk veiligheidsrisico is verbonden. De staatssecretaris heeft bovenmatig formeel gehandeld door dit toch van hem te verlangen en had daarom moeten afwijken van zijn beleid.
3.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2546), dat de staatssecretaris van Afghaanse verzoekers mag verwachten dat zij bij hun naturalisatieverzoek een tazkera overleggen in plaats van een geboorteakte. 3.2. In het door [appellant] genoemde ambtsbericht is vermeld dat een tazkera over het algemeen schriftelijk op districtsniveau moet worden aangevraagd en de aanvraag vergezeld moet gaan van een aantal pasfoto's en de tazkera's van twee mannelijke familieleden. Indien dit laatste niet mogelijk is, moet de wijkvertegenwoordiger of een andere belangrijke persoon worden ingeschakeld om de aanvraag te beoordelen. De tazkera moet in persoon worden opgehaald. Voorts moet niet uitgesloten worden geacht dat een aanvraag vanuit het buitenland wordt gedaan. In dat geval wordt een aanvraag ingediend bij een Afghaanse ambassade tezamen met de tazkera's van twee naaste familieleden. De aanvraag wordt doorgestuurd naar het Afghaanse ministerie van buitenlandse zaken in Kaboel. De aanvrager moet iemand in Afghanistan machtigen om de aanvraag af te ronden.
Niet is gebleken van enige verklaring van de Afghaanse autoriteiten die inhoudt dat en waarom is geweigerd aan [appellant] een tazkera te verstrekken. Uit hetgeen [appellant] betoogt kan niet worden afgeleid dat hij niet in staat kan worden geacht om vanuit Nederland een tazkera aan te vragen en een (professionele) derde te machtigen de aanvraag af te ronden. Zonodig kan hij deze derde vragen informatie voor hem te vergaren die hij voor de aanvraag nodig heeft. Niet is gebleken dat [appellant] daartoe advocaten in Afghanistan heeft benaderd. [appellant] heeft evenmin contact met de autoriteiten in Afghanistan gezocht ten einde de verblijfplaats van verwanten of bekenden te achterhalen die hem behulpzaam zouden kunnen zijn bij het indienen van zijn aanvraag. Evenmin heeft hij het Rode Kruis voor dat doel benaderd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de staatssecretaris door het hanteren van de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 bovenmatig formeel heeft gehandeld en hiervan had moeten afwijken. De rechtbank heeft reeds hierom derhalve terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de documenten die vereist zijn voor het verkrijgen van het Nederlanderschap.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
164. BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
[…]
Artikel 23
1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
[…]
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
[…]
e. nationaliteit of nationaliteiten;
[…]
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. […]
Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap
Paragraaf 3.5.5. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
Bewijsnood akten van de burgerlijke stand
Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:
• - Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;
• - Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;
• - Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.
[…]
De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.
Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.
[…]