ECLI:NL:RVS:2018:4167

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
201702864/2/A1 en 201702870/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor hotelgebruik in strijd met bestemmingsplan te Schiedam

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de omgevingsvergunning die op 26 januari 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam is verleend voor het gebruik van een pand als hotel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder, in een tussenuitspraak van 13 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1955), het college opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen en een nieuw besluit te nemen. De appellanten, beiden wonend te Schiedam, hebben hun zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het college gevolg heeft gegeven aan deze tussenuitspraak.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het college op 3 juli 2018 een nieuw besluit heeft genomen, maar dat dit besluit niet voldoet aan de eisen die in de tussenuitspraak zijn gesteld. De Afdeling heeft geoordeeld dat de hoger beroepen van de appellanten gegrond zijn en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd moeten worden. De Afdeling heeft de besluiten van 11 juli 2016 van het college vernietigd, omdat deze in strijd zijn met artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college met het nieuwe besluit van 3 juli 2018 niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak heeft voldaan. De beroepen tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard, waardoor de omgevingsvergunning voor het gebruik van het pand als hotel in stand blijft. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

201702864/2/A1 en 201702870/2/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Schiedam,
2. [appellant sub 2], wonend te Schiedam,
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2017 in zaken nrs. 16/5519 en 16/5573 in de gedingen tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1955, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het gebrek in het besluit 26 januari 2016 te herstellen en in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2018 heeft het college een nieuw besluit van 3 juli 2018 ingezonden alsmede een gewijzigde ruimtelijke verkenning, die onderdeel uitmaakt van het nieuwe besluit.
Daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun zienswijze over de wijze waarop het college gevolg heeft gegeven aan de tussenuitspraak naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De tussenuitspraak van 13 juni 2018
1.    De tussenuitspraak van 13 juni 2018 heeft betrekking op de door het college bij besluit van 26 januari 2016 aan [belanghebbende] verleende omgevingsvergunning eerste fase voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan voor het gebruiken van het pand op het perceel [locatie] te Schiedam (hierna: het perceel) als hotel. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 3.5 overwogen dat het college het besluit van 26 januari 2016 op een onjuiste grondslag heeft genomen. De Afdeling heeft onder 3.6 geconcludeerd dat het besluit van 26 januari 2016 is genomen in strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De Afdeling heeft het college opgedragen dit gebrek te herstellen door binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het besluit van 26 januari 2016 te herstellen door een nieuw besluit te nemen.
2.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen zijn de hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond en dienen de aangevallen uitspraken te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 11 juli 2016 alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen wegens strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo, voor vernietiging in aanmerking.
Het besluit van 3 juli 2018
3.    [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte een nieuw primair besluit heeft genomen. Daartoe voert [appellant sub 1] aan dat het nieuwe besluit van 3 juli 2018 geen herstelbesluit is als bedoeld in de tussenuitspraak.
3.1.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) op 3 juli 2018 een nieuw besluit genomen. Daaraan heeft het college onder meer een gewijzigde ruimtelijke verkenning van 13 juni 2018 ten grondslag gelegd. Het besluit van 3 juli 2018 dient ter vervanging van de besluiten van 11 juli 2016. Het besluit van 3 juli 2018 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19 van de Awb, geacht voorwerp te zijn van dit geding.
Het betoog faalt.
4.    Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het college bij het nemen van het nieuwe besluit ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor, omdat artikel 12 van de "Beleidsregels ex artikel 2.12 Wabo" aan die toepassing in de weg staat, verwijst de Afdeling naar hetgeen daarover in de tussenuitspraak onder 4.2 al is overwogen.
Het betoog faalt.
5.    [appellant sub 2] betoogt dat het college de vergunning in redelijkheid niet kan verlenen, omdat het hotelbeleid achterhaald is. Voor zover het hotelbeleid nog zou gelden, betoogt [appellant sub 2] dat er inmiddels vergevorderde plannen zijn voor een Van der Valkhotel in Schiedam en dat daardoor de in het hotelbeleid genoemde marktruimte van 80-100 kamers ruimschoots wordt overschreden.
5.1.    Het college heeft toegelicht dat de uitgangspunten van het in de toelichting bij het bestemmingsplan genoemde hotelbeleid in 2016 niet zijn gewijzigd omdat de hotelmarkt zich in 2015 nauwelijks heeft ontwikkeld en nog steeds sprake is van een marktruimte van 80 tot 100 hotelkamers, zoals verwoord in het hotelbeleid. Bij het opnieuw bekijken van de uitgangspunten voor het hotelbeleid is de door [appellant sub 2] genoemde mogelijke ontwikkeling van een Van der Valkhotel in Schiedam expliciet meegenomen. Het college heeft voor deze toelichting verwezen naar het stuk "Hotel ontwikkelingen Schiedam". Ook heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant sub 2] bedoelde ontwikkeling een ander type hotelontwikkeling is dan de hotelontwikkeling die nu voorligt.
5.2.    Het hotelbeleid is neergelegd in de nota "Hotelbeleid Schiedam" opgesteld in 2008. Daarin staat dat het beleid een horizon van 2008-2015 heeft. In dit hotelbeleid is onder meer op blz. 17 een onderscheid gemaakt tussen ‘experience beds’ en ‘necessity beds’. In dit beleid staat dat ‘necessity beds’ een gebruiksgoed is dat wordt gekozen vanwege de basisbehoefte overnachten. De bijbehorende hotelkamer moet voldoen aan voorwaarden als veiligheid, hygiëne, basisuitrusting en -comfort. Vaak is een ‘necessity bed’ te vinden in ketenhotels met een uniform standaardproduct. Een ‘experience bed’ daarentegen wordt gekozen vanwege speciale kenmerken die toegevoegde waarde bieden. Dit kan zijn een uitzonderlijke service of luxe of een uitzonderlijk hotelgebouw (historisch of juist ultramodern). In het hotelbeleid staat verder dat bij de invulling van de marktruimte van 80-100 kamers het een randvoorwaarde is dat het gaat om bijzondere hotels met ‘experience beds’. In het stuk "Hotel ontwikkelingen Schiedam" is onderzocht in hoeverre de nota na 2015 nog relevant is. De conclusie in dat stuk is dat de markt in Schiedam zich in de periode 2008-2015 nauwelijks heeft ontwikkeld en er nog ruimte is voor 80-100 hotelkamers. De kansen liggen met name voor kwalitatief hoogwaardig en onderscheidend hotel aanbod in of nabij het centrum (experience beds). Verder wordt in dat stuk de ontwikkeling van het Van der Valkhotel aangemerkt als een hotel met ‘necessity beds’ en de ontwikkeling aan de Lange Haven als een hotel met ‘experience beds’.
[appellant sub 2] heeft de uitkomsten van het onderzoek over de nog bestaande marktruimte voor de zogenoemde ‘experience beds’ niet onderbouwd bestreden. Ook heeft hij niet bestreden dat de ontwikkeling van het Van der Valkhotel zogenoemde ‘necessity beds’ betreft. Het college heeft zich terecht op standpunt gesteld dat het aangevraagde gebruik niet in strijd is met het hotelbeleid. Het college heeft in het hotelbeleid dan ook geen aanleiding hoeven zien de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
Het betoog faalt.
6.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college het besluit in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft genomen. [appellant sub 1] voert daartoe aan dat in de ruimtelijke verkenning van 13 juni 2018, die onderdeel uitmaakt van het besluit, staat dat bij de uitwerking van de plannen nog rekening moet worden gehouden met bezoekers die roken en aandacht nodig is voor het laden en lossen en kortstondig parkeren van arriverende bezoekers. Deze punten zijn echter nog niet concreet uitgewerkt in het besluit, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 2] voert aan dat het gebruik van het pand op het perceel als hotel niet past binnen de situatie ter plekke. Hij wijst daarbij op factoren als verkeersbewegingen, overlast van gasten, werken, recreatie en de invloed op het openbare leefmilieu die wijzigen als het pand in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt als hotel.
6.1.    In de ruimtelijke verkenning staat dat het hotel een beperkt aantal kamers heeft en gericht is op het hogere segment. Ook staat in die verkenning dat het bouwplan aansluit bij de visie van het college om in de binnenstad van Schiedam nieuwe functies toe te voegen. Bovendien wil het college het museumkwartier versterken tot een centrale plek van waaruit bezoekers de binnenstad ontdekken. Gelet daarop is enige mate van overlast in de binnenstad van Schiedam te verwachten en is verder niet aannemelijk dat de gevolgen van de vestiging van het hotel zodanig zijn dat sprake zal zijn van onevenredige overlast voor de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. In ruimtelijke verkenning wordt bij de uitwerking van de plannen aandacht gevraagd wordt voor het laden, lossen en kortstondig parkeren in relatie tot de verkeersdoorstroming en de aanwezigheid van een voorziening voor rokers om roken aan de voorzijde van het pand tegen te gaan.
6.2.    De enkele omstandigheid dat in de ruimtelijke verkenning geen concretisering van bovengenoemde aandachtspunten is opgenomen, betekent nog niet dat het treffen van maatregelen om die aandachtspunten tegemoet te komen, niet mogelijk is. Door [appellant sub 1] zijn ook geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het aannemelijk is dat de te treffen maatregelen niet uitgevoerd kunnen worden. Gelet op de ligging van het perceel in de binnenstad en in de directe nabijheid van het museumkwartier, de omvang van het hotel en de mogelijkheid om maatregelen te treffen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van het hotel niet zodanig zullen zijn dat deze tot onevenredige overlast leiden. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen reden om te oordelen dat de omgevingsvergunning eerste fase in strijd met een goede ruimtelijke ordening is verleend.
Het betoog faalt.
Conclusie
7.    Het college heeft met het nieuwe besluit van 3 juli 2018 voldaan aan de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht het gebrek in het besluit van 26 januari 2016 te herstellen. De beroepen tegen het besluit van 3 juli 2018 zijn ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning eerste fase voor het gebruik van het pand op het perceel als hotel in stand blijft.
8.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond;
II.    vernietigt de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2017 in zaken nrs. 16/5519 en 16/5573;
III.    verklaart het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt de afzonderlijke besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam van 11 juli 2016, kenmerk 16UIT08759 en 16UIT08760;
V.    verklaart de beroepen tegen het besluit van 3 juli 2018 ongegrond;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schiedam tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.254,50 (zegge: tweeduizend tweehonderdvierenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schiedam tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.254,50 (zegge: tweeduizend tweehonderdvierenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Schiedam aan [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
IX.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Schiedam aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Schueler    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
270-866.