201800310/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 november 2017 in zaak nr. C/18/178803 FA RK 17/2693 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2017 heeft de burgemeester een aan [appellant] opgelegd huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen.
Bij uitspraak van 29 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Allersma, advocaat te Haren, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. K. Jonksma, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woonde ten tijde van belang met zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen in de woning aan de [locatie] in Groningen. Op 18 augustus 2017 heeft de politie [appellant] aangehouden als verdachte van mishandeling van zijn echtgenote. Op 12 september 2017 is [appellant] in dit verband gedagvaard voor de zitting van 11 december 2017 bij de politierechter.
Bij besluit van 19 augustus 2017 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod voor een periode van tien dagen opgelegd. Vaststaat dat [appellant] hiertegen geen beroep heeft ingesteld, zodat van de rechtmatigheid van het besluit van 19 augustus 2017 wordt uitgegaan. Dat betekent dat ervan uit wordt gegaan dat de burgemeester bij het opleggen van het huisverbod aan [appellant] zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) of dat een ernstig vermoeden van zulk gevaar bestond.
Aan de verlenging van het huisverbod met een aansluitende periode van achttien dagen heeft de burgemeester het zorgadvies van 27 augustus 2017 ten grondslag gelegd.
Hogerberoepsgronden
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel niet zijn geschonden.
Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat het zorgadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat de daarin vermelde conclusies onjuist zijn. [appellant] stelt dat de burgemeester ten onrechte bij zijn beslissing om het aan hem opgelegde huisverbod te verlengen alleen op de informatie uit het zorgadvies is afgegaan. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte zijn verzoek om uitstel van behandeling in afwachting van de verklaringen die getuigen zouden afleggen in de strafrechtelijke procedure afgewezen. De rechtbank had moeten wachten met de behandeling van zijn zaak totdat het strafrechtelijk traject was afgerond. Verder heeft de burgemeester bij de belangenafweging onvoldoende gewicht aan zijn belangen toegekend, gelet op het feit dat hij door het huisverbod dakloos is geraakt, aldus [appellant].
Wettelijk kader
3. Artikel 9, eerste lid, van de Wth luidt: "De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. […]"
Beoordeling
4. [appellant] heeft in het geheel niet toegelicht of gestaafd waarom het aan het besluit van 28 augustus 2017 ten grondslag gelegde zorgadvies niet zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel dat de daarin vermelde conclusies onjuist zijn. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de burgemeester het zorgadvies niet aan het besluit van 28 augustus 2017 ten grondslag heeft mogen leggen.
4.1. Uit het zorgadvies blijkt dat de hulpverlening aan het gezin is aangevangen, maar dat er nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt over de situatie na afloop van het huisverbod. Ook blijkt uit het zorgadvies dat [appellant] en zijn echtgenote de schuld buiten zichzelf leggen en geen inzicht hebben in hun eigen aandeel van de geweldspiraal binnen hun relatie. Eveneens is gebleken dat de kinderen stelselmatig getuige zijn geweest van het huiselijk geweld tussen [appellant] en zijn echtgenote. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de burgemeester zich in het besluit van 28 augustus 2017 onder verwijzing naar het zorgadvies terecht op het standpunt heeft gesteld dat de dreiging van het gevaar als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wth zich onverminderd voortzet. Gelet hierop kan het betoog van [appellant] dat de burgemeester eventuele getuigenverklaringen uit de strafrechtelijke procedure had moeten betrekken bij zijn beslissing om het huisverbod te verlengen nergens toe leiden. Of [appellant] strafbare feiten jegens zijn echtgenote heeft gepleegd, doet immers niets af aan de inhoud van het zorgadvies, dat [appellant] niet heeft bestreden, en op grond waarvan de burgemeester heeft mogen overgaan tot verlenging van het aan [appellant] opgelegde huisverbod. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien het verzoek van [appellant] om uitstel van behandeling toe te wijzen.
4.2. Uit het besluit van 28 augustus 2017 en het daaraan ten grondslag gelegde zorgadvies blijkt verder dat de burgemeester de veiligheid van de echtgenote en de kinderen voorop heeft gesteld. Zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, heeft de burgemeester de belangen van de echtgenote en de kinderen bij de verlenging van het aan [appellant] opgelegde huisverbod in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van [appellant] bij terugkeer naar de woning. Dat [appellant] door het huisverbod dakloos is geworden, heeft hij in het geheel niet met stukken gestaafd of anderszins aannemelijk gemaakt.
Gelet hierop en op wat onder 4. en 4.1. is overwogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel is geschonden.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Borman w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
689.