ECLI:NL:RVS:2018:4127

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
201806756/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 december 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning af te wijzen, vernietigd.

De staatssecretaris had op 5 februari 2016 de aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit werd door de staatssecretaris later, op 12 oktober 2016, in bezwaar ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot de uitspraak van de rechtbank.

In het verzoek om voorlopige voorziening vroeg de staatssecretaris om uitstel van de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, totdat er een beslissing in het hoger beroep zou zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter overwoog dat de uitspraak van de rechtbank niet vereist dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning moet verlengen en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgelopen tot € 501,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201806756/2/V1.
Datum uitspraak: 17 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 juli 2018 in zaak nr. 16/23730 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de aangevallen uitspraak er niet toe strekt dat de staatssecretaris de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning moet verlengen. Uitvoering van de aangevallen uitspraak leidt dus niet tot gevolgen die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de staatsecretaris niet heeft aangevoerd dat uitvoering van de aangevallen uitspraak betekent dat hij nader onderzoek moet verrichten, zodanig dat dit een onevenredige inspanning van zijn zijde vergt.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Drop    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2018
282.