ECLI:NL:RVS:2018:4126

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
201805287/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van vier vreemdelingen die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen op 10 februari 2017 afgewezen. De vreemdelingen hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris op 14 december 2017 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 29 mei 2018 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, terwijl de vreemdelingen een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend om te voorkomen dat zij worden uitgezet tijdens de behandeling van hun beroep.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 december 2018 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat het aannemelijk is dat het besluit van 23 juli 2018, waarin de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdelingen opnieuw ongegrond verklaarde, niet in stand zal blijven. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun beroep tegen dit besluit. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 501,00 bedragen, en het griffierecht van € 253,00 moet worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 17 december 2018.

Uitspraak

201805287/2/V1.
Datum uitspraak: 17 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 mei 2018 in zaak nr. 17/16775 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 23 juli 2018 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 10 februari 2017 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de vreemdelingen beroep ingesteld. Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroepschrift en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1.    Het verzoek van de vreemdelingen is erop gericht te voorkomen dat zij worden uitgezet gedurende de behandeling van hun beroep tegen het besluit van 23 juli 2018.
2.    Gelet op wat is aangevoerd is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat het besluit van 23 juli 2018 niet in stand zal blijven. Gelet hierop en op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
3.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het beroep tegen het besluit van 23 juli 2018 is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2018
282-887.