201805287/2/V1.
Datum uitspraak: 17 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 mei 2018 in zaak nr. 17/16775 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 23 juli 2018 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 10 februari 2017 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de vreemdelingen beroep ingesteld. Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroepschrift en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1. Het verzoek van de vreemdelingen is erop gericht te voorkomen dat zij worden uitgezet gedurende de behandeling van hun beroep tegen het besluit van 23 juli 2018.
2. Gelet op wat is aangevoerd is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat het besluit van 23 juli 2018 niet in stand zal blijven. Gelet hierop en op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
3. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het beroep tegen het besluit van 23 juli 2018 is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Schuurman
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2018
282-887.