ECLI:NL:RVS:2018:4111

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
201808708/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor asbestverwijdering en andere milieuregels

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 december 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Braambos B.V. Het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk had op 8 januari 2018 een last onder dwangsom opgelegd aan Braambos wegens het aanwezig hebben van niet-functioneel en/of kapot asbesthoudend materiaal op een locatie in Westerhoven. Braambos had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 18 september 2018 ongegrond. Braambos, als rechtsopvolger van de oorspronkelijke partij, heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 6 december 2018 de zaak behandeld. Braambos heeft een spoedeisend belang aangetoond, aangezien het verstrijken van de begunstigingstermijnen en het betalen van dwangsommen ingrijpende gevolgen voor hen kan hebben. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het college heeft tijdens de zitting aangegeven dat het niet onaanvaardbaar is om de begunstigingstermijnen en het invorderen van reeds verbeurde dwangsommen op te schorten tot na de uitspraak in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter heeft besloten dat de begunstigingstermijn voor het saneren van het asbesthoudend materiaal wordt verlengd totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep. Dit geldt ook voor de andere lasten onder dwangsom die in het besluit van 18 september 2018 zijn opgenomen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201808708/2/A1.
Datum uitspraak: 14 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap Braambos B.V., gevestigd te Sliedrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2018 heeft het college aan [partij] een last onder dwangsom opgelegd wegens het op de locatie [locatie] te Westerhoven aanwezig hebben van niet functioneel en/of kapot asbesthoudend materiaal, het niet treffen van maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd om de gevolgen van het bezwijken van de wand van een mestput, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken, het niet boven een adequate bodembeschermende voorziening opslaan van vloeibare bodembedreigende stoffen in verpakking, het ontbreken van een door de installateur verstrekte verklaring waaruit blijkt dat het mestbassin en de afdekking zijn uitgevoerd overeenkomstig de eisen en welke referentieperiode mestbassins van toepassing is, het in gebruik hebben van een bovengrondse opslagtank waarvan geen tank-, installatie- en keuringscertificaat beschikbaar is waaruit blijkt dat deze tankinstallatie is uitgevoerd, geïnstalleerd en beoordeeld of gecontroleerd overeenkomstig BRL K903 en het in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied Bergeijk 2011" opslaan van 5.000-7.000 autobanden.
Bij besluit van 18 september 2018 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Braambos, als rechtsopvolger van [partij], beroep ingesteld.
Braambos heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2018, waar Braambos, vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M. van den Boom, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    De opgelegde last onder dwangsom houdt in dat Braambos een dwangsom verbeurt van € 10.000,00 per week met een maximum van € 100.000,00 indien Braambos niet uiterlijk op 15 februari 2018 hetniet-functioneel aanwezig en/of kapot asbesthoudend materiaal heeft laten saneren door een daartoe gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Voorts verbeurt Braambos een dwangsom van € 2.500,00 per week met een maximum van € 15.000,00 indien Braambos niet uiterlijk op1 april 2018 de mest uit de ingestorte put heeft verwijderd en heeft laten onderzoeken of de bodem en/of het grondwater verontreinigd is geraakt en aansluitend de eventuele verontreiniging ongedaan heeft gemaakt.
Braambos verbeurt verder een dwangsom van € 2.500,00 per week met een maximum van € 15.000,00 indien zij niet uiterlijk op 1 april 2018 de verpakkingen smeerolie en/of afgewerkte olie en bestrijdingsmiddelen als gevaarlijk afval door een erkende inzamelaar heeft laten ophalen en afvoeren.
Daarnaast verbeurt Braambos een dwangsom van € 2.500,00 per week met een maximum van € 15.000,00 indien zij niet uiterlijk op 1 april 2018 het mestbassin heeft leeggemaakt en buiten gebruik gesteld.
Voorts verbeurt Braambos een dwangsom van € 250,00 per week met een maximum van € 2.500,00 indien zij niet uiterlijk op1 april 2018 de bovengrondse olietank door een deskundig bedrijf heeft laten saneren en verwijderen.
Ten slotte verbeurt Braambos een dwangsom van € 6.000,00 per week met een maximum van € 36.000,00 indien zij niet uiterlijk op1 april 2018 de autobanden als afvalstof door een erkende inzamelaar heeft laten ophalen en afvoeren of deze zelf aan een erkende inzamelaar heeft aangeboden.
Bij brief van 12 februari 2018 heeft het college de begunstigingstermijn voor de last voor zover deze ziet op hetniet-functioneel aanwezig en/of kapot asbesthoudend materiaal gewijzigd in vier weken na de beslissing op het bezwaar. Ten aanzien van de overige lasten heeft het college de begunstigingstermijn gesteld op tien weken na de beslissing op het bezwaar.
Bij besluit van 18 september 2018 heeft het college de begunstigingstermijn voor de verwijdering van asbest gesteld op acht weken na verzending van dat besluit en de begunstigingstermijn voor de andere lasten gesteld op veertien weken na verzending van het besluit van 18 september 2018.
Bij brief van 3 december 2018 heeft het college meegedeeld dat geen dwangsommen worden verbeurd totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
3.    Braambos heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het besluit van 18 september 2018 wordt geschorst tot veertien weken nadat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan.
4.    De voorzieningenrechter stelt vast dat Braambos een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de door haar verzochte voorlopige voorziening, nu het verlopen van de begunstigingstermijnen en het betalen van de inmiddels verbeurde dwangsommen voor haar ingrijpende gevolgen kunnen hebben.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat het college ter zitting desgevraagd te kennen heeft gegeven dat, indien de Afdeling de bodemprocedure in februari 2019 op zitting zal behandelen waarna het streven is om binnen zes weken uitspraak te doen, het college het niet onaanvaardbaar acht om de begunstigingstermijnen en het invorderen van reeds verbeurde dwangsommen op te schorten tot na de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure.
Deze procedure leent zich niet voor onderzoek naar de vraag of de begunstigingstermijnen dienen te worden verlengd tot na de uitspraak in de bodemprocedure. Dit dient in de bodemprocedure te worden onderzocht.
5.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de aan het besluit van 18 september 2018 verbonden begunstigingstermijn met betrekking tot het saneren van het op het perceel [locatie] te Werkhoven niet-functioneel aanwezig en/of kapot asbesthoudend materiaal met terugwerkende kracht wordt verlengd totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep en dat de aan het besluit van 18 september 2018 verbonden begunstigingstermijnen ten aanzien van de overige in dat besluit opgenomen lasten onder dwangsom worden verlengd totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Melenhorst
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2018
490.